De historische kerk - deel I: Situering

De historische kerk - deel I: Situering

Er is geen enkel religieus fenomeen zo divers als het moderne christendom. Er zijn Rooms-Katholieke missionarissen wereldwijd bezig, en evangelische televisieprekers. Er zijn Presbyteranen en Grieks-orthodoxe priesters. Er zijn ultra-orthodoxen en fundamentalisten. Er zijn liberale Methodisten die maatschappelijke hervormingen voorstaan en Pinkster gemeenschappen. En we kunnen er nog vele groepen aan toe voegen. Maar ieder van dezen weigert de anderen christen te noemen.

Al deze verscheidenheid aan geloof, ritueel en praktijk maakt het dus moeilijk om te spreken over christendom, maar eerder over christendommen.

Deze verscheidenheid is echter reeds aanwezig bij de aanvang van het christendom in de antieke wereld. Historici tonen aan dat gedurende de eerste drie eeuwen ( MTR= moderne tijdrekening, of wat de meesten nog na Christus noemen) van het vroege christendom de verschillen en de verscheidenheden even groot waren tussen dezen die zich in die periode christenen noemden.

De meeste van deze oude vormen van christendom zijn vrij onbekend vandaag bij de meeste mensen omdat ze zijn verdwenen, aangepast of vernietigd. Een groot aantal geschriften, waarop deze christenen hun geloof en rituelen baseerden, werden verboden, vernietigd of vergeten. En dus ook verloren. Vele van deze geschriften werden, volgens hun auteurs, geschreven door de vroegste volgelingen van Jezus.

De verscheidenheid

In de tweede en derde eeuw waren er christenen die uiteraard geloofden dat er slechts één god was, maar er waren er ook die beweerden dat er twee waren. Sommigen beweerden dat er 30 en zelfs 365 ( noteer dit kalendergetal) waren.

In de tweede en derde eeuw waren er christenen die geloofden dat god de wereld had geschapen, maar sommigen geloofden dat dit door een ondergeschikte godheid was gedaan omdat god zelf zoveel ellende en onrechtvaardigheid niet zelf had kunnen creëren. Anderen gingen nog verder en beweerden dat de schepping was gebeurd door een kwaadaardige godheid als een soort gevangenis, een plaats van pijn en lijden voor de mensen.

In de tweede en derde eeuw waren er christenen die geloofden dat de joodse geschriften ( het Oude Testament van de christenen) geïnspireerd waren door de enig ware god. Anderen geloofden dat ze geïnspireerd waren door de god van de joden, die niet de enig ware god was. Nog anderen geloofden dat ze geïnspireerd waren door een kwaadaardige godheid en nog anderen geloofden niet dat het überhaupt geïnspireerd was.

In de tweede en derde eeuw waren er christenen die geloofden dat Jezus tegelijk goddelijk en menselijk was. Anderen argumenteerden dat hij uitsluitend goddelijk en helemaal niet menselijk was. Nog anderen bleven geloven dat hij een mens van vlees en bloed was, door god als zoon aangenomen, maar zelf niet goddelijk. Nog anderen beweerden dat hij twee verschijningsvormen had: de ene vlees en bloed als Jezus ( het joodse Yeshu = verlosser, redder) en de andere goddelijk als Christos (Griekse equivalent van het Hebreeuws Messiah = de gezalfde).

In de tweede en derde eeuw waren er christenen die geloofden dat Jezus’ dood de verlossing op aarde had gebracht. Anderen daarentegen dachten dat Jezus’ dood helemaal niets te maken had met de verlossing van de wereld. Er waren er zelfs die beweerden dat hij nooit gestorven was.

Hoe konden zo een grote verscheidenheid aan visies bestaan tussen mensen die zich allen christenen noemden? Men kon toch de geschriften raadplegen om te zien dat er geen 365 goden waren, of dat de enig ware god de wereld had geschapen of dat Jezus werkelijk was gestorven. Men kon toch het Nieuwe Testament raadplegen.

Wel, er was geen Nieuw Testament. Sommige delen van wat later het Nieuwe Testament zou worden bestonden reeds, maar niemand had tot dan alles geselecteerd, geordend en eventueel weggegooid om tot een christelijke canon te komen.

De evangelies die zouden worden toegelaten in het Nieuwe Testament waren allemaal anoniem geschreven. Pas later zou men er de namen Marcus, Mattheus, Lucas en Johannes op kleven. En nog later legde men deze vier vast als een canon. Maar hoe werd dit vastgelegd en waarom werden deze evangelies weerhouden en de anderen niet?  En wanneer? En waarom verdwenen zo goed als alle andere geschriften?

Eerst en vooral een opsomming van enkele belangrijke werken die ofwel toevallig zijn gevonden ( de Nag Hamadi geschriften), of die we kunnen afleiden omdat ze in nog bestaande werken worden geciteerd (zie tabel achteraan).

Het Nieuwe Testament eindigt met een apocalyps, een revelatie over het einde van de wereld door een cataclysme daad van god. Dit deel wordt toegeschreven aan Johannes, zoon van Zebedeus. Maar andere bestaande apocalyptische verhalen ( zoals dat van Simon Petrus bijvoorbeeld) werden niet weerhouden. Of De Herder door Hermas, dat zeer populair was bij de christenen van de tweede eeuw. Deze boeken waren in deze vroeg christelijke periode op een of andere manier, om een of andere reden vereerd door velen. En toch werden maar 27 van de vroeg christelijke boeken in het canon opgenomen. De andere werden verworpen, verketterd, aangevallen en verbrand.

De evangelies zelf zijn eveneens een bron van een grote discussie die reeds vorige eeuw begon onder christelijke en protestantse onderzoekers. Toen ze de teksten van de vier evangelies begonnen te vergelijken, stelden ze een groot aantal anomalieën vast, zowel tussen de vier evangelies onderling, als wat de datering en de inhoud betreft. Er zijn ettelijke boeken, essays en artikels verschenen die elk apart aantonen dat er, ( behalve in de Evangelies die vele decennia later zijn geschreven of genoteerd) geen fysieke persoon Jezus van Nazareth werd genoteerd ( we zullen de bekendste en interessantste publicaties achteraan oplijsten).

De essentie komt hierop neer dat we van geen van de vier evangelies de echte auteurs kennen en dat de namen Marcus, Lucas, Mattheus en Johannes later werden toegekend. Dat geen van hen ooggetuige is geweest van het leven van Jezus, dat ze alle kopieën waren van mekaar en kopieën van een eerder werk dat de onderzoekers Q hebben genoemd, naar het Duitse Quelle (= bron; het verloren gegane originele document). Later zou ook Paulus in zijn brieven geen enkel duidelijk historisch beeld geven van Jezus.

Eenvoudig kan men stellen dat we geen enkel historisch bewijs hebben van de vlees en bloed Jezus Christus. Sommigen gaan ervan uit dat er wel zo iemand kan bestaan hebben ( Yeshu is een veel voorkomende naam bij de Hebreeërs) en misschien wel aan het kruis is gestorven in de zeer woelige en chaotische periode van de Romeinse bezetting. Of misschien ook zijn meerdere predikers, opstandelingen, genezers tot één composiet figuur samengevoegd.

In deze woelige, chaotische en bijna revolutionaire periode van de joodse geschiedenis, waarbij de Romeinse bezetting een grote rol speelde, waarbij de invloed van de hellenisatie steeds belangrijker werd, wat door de orthodoxe joden met lede ogen werd bekeken, waarbij ontevredenheid tegenover het rabbinaat groeide en waarbij vooral de roep naar de beloofde komst van de Messiah luider werd, werden allerlei nieuwe predikers geboren en ook nieuwe ideeën. Het jodendom van die tijd kende vele sekten. Zie de prediker Johannes de Doper ( opname in de gemeenschap door doop of wedergeboorte was een nieuw idee in tegenstelling tot het klassieke joodse idee van afstamming) en de Essenen van Qumran ( teruggetrokken ascetisch leven) en dezen die geloofden in een nakende komst van een Messiah ( de vroeg christelijk-joodse sekten). Deze laatsten zouden zich later beroepen op een prediker die een breder, universeler godsbeeld had verkondigd en die volgens hun verhalen was gekruisigd. De verhalen die zich langzaam rond deze figuur begonnen te ontwikkelen, werden waarschijnlijk ontleend aan andere figuren en andere gebeurtenissen. Deze Jezus, zijn leer en zijn verhalen ( waarschijnlijk dus een distillaat van al deze onbekende predikers en opstandelingen) werden een paar decennia later opgerakeld als een soort compromis tot eenheid tussen de vele versies die door de verschillende sektes werden aangenomen.

In Who wrote the New Testament? van Burton L. Mack bij HarperCollins Publishers New York stelt de auteur dat er vijf verschillende Jezus groepen ontstonden waarover we enige documentatie hebben. Op een rij:  de Q-groep; de Jezus school die de pre-Marcus verhalen hebben geproduceerd; de Ware Discipelen die het evangelie van Thomas hebben samengesteld; de congregatie van Israel die de pre-Marcus mirakelgeschiedenissen hebben genoteerd en de Jeruzalem “Pijlers” waarvan we alleen bewijs hebben door de brief van Paulus aan de Galatheeërs. Iedere groep verschilt in benadering, maar heeft ook gemeenschappelijke karakteristieken. Aangezien hun Jezus ( die dus mogelijk verschillende figuren is geweest) geen exact programma had doorgegeven om een nieuwe religie te starten, werden zijn gezegden en uitspraken, die men verzameld had, op verschillende manieren geïnterpreteerd. Hieruit kunnen we ook concluderen dat deze Jezus eerder één van de vele rondtrekkende predikers was, die in vreemde beelden sprak en allegorische verhalen vertelde, maar waarin zeker geen duidelijk canon kon worden herkend.

Een aantal van deze groepen zouden in een latere fase tegenover mekaar komen te staan, de verschillende interpretaties zouden worden aangevuld met interpretaties, toevoegingen, schrappingen en “politieke” aanpassingen. Langzaam zou één groep de andere wegdrukken, letterlijk en figuurlijk, en bepalen wat de te aanvaarden leer was. Uit hun verhalen en teksten zou finaal een canon worden ontwikkeld. Maar deze ontwikkeling heeft enkele honderden jaren geduurd.

In een nog latere fase werd de Jezus, die door de overblijvende groep werd neergezet, de spilfiguur van een eenheidsgodsdienst die werd aanbevolen door de Romeinse keizer Constantinus rond 325. Op dat ogenblik werd hij de basis van de Rooms Katholieke ( wat letterlijk universeel betekent) kerk. Deze kerk kwam er op last van de keizer, die politieke en maatschappelijke eenheid en vooral rust in het rijk wou, en door de diplomatie van de eerste kerkvaders.

We zullen respectievelijk de datering bekijken van de bekende geschriften, de tegenstrijdigheden tussen de vier evangelies benadrukken en eveneens vergelijken met de apocryphe geschriften ( de evangelies die het eerste concilie van Nicea ( zie Wikipedia) niet heeft weerhouden, sommige zelfs heeft vernietigd of in de ban geslagen. We zullen verder de historische voortgang van het godsdienstig denken ( van de evangelisten over Paulus en de apologisten) en de godsdienstige verhalen van lang voor de beschreven Jezus bekijken in context met de Qumran rollen ( zie Wikipedia) en de documenten van Nag Hamadi ( zie Wikipedia). We behandelen ook de “aanpassingen” en vervalsingen aangebracht door de eerste kerkvaders tegen de achtergrond van de politieke veranderingen van dat ogenblik. Ten slotte graven we ook in de Hebreeuwse bronnen naar enig teken van een historische Jezus.

De datering

In de periode waarin ene Jezus zou geleefd hebben was het joodse geloof en het joodse volk in diepe chaos. In dergelijke periodes wordt dikwijls beroep gedaan op het “hogere”, als een middel van berusting en/of een middel van hoop. Het geloof in de komst van een Messias, dat reeds eeuwenlang leefde in de joodse wereld, werd dan ook sterk benadrukt. In die mate dat bronnen aanduiden dat er enkele tientallen messiassen zijn opgedoken in deze periode. Zolang ze niet ageerden tegen de Romeinse bezetter lieten deze het probleem over aan de joodse religieuze authoriteiten. De joodse zwaarste straf voor deze "overtreders" was van oudsher stenigen.
Indien de nieuwe Messias echter tegen de Romeinen predikte, wat maatschappelijk bijna voor de hand lag, was de straf onherroepelijk de kruisiging.

Onderliggend kan je hieruit besluiten dat de Jezus die door de katholieke kerk wordt beschreven en volgens hen gekruisigd is, een rebel was en niet uitsluitend een godsdienstvernieuwer. Waarom de joden de schuld hiervoor gekregen hebben, ligt in de periode waarin de eerste kerkvaders het nieuwe testament hebben samengesteld ( ongeveer tweede eeuw ) en de politieke context waarin zij hun macht hebben verworven. Maar ook in een aantal brieven van Paulus ( zelf jood) vinden we reeds een zweem van voorbereiding tot anti-semitische reacties, evenals trouwens mysogene opmerkingen.

De bronnen

Feit is dat er in de Jezusperiode in die regio betrouwbare geschiedschrijving is en dat geen enkele bron een historische figuur Jezus citeert. De eerste vijf groepen, en misschien waren er meer, hebben zich allen beperkt tot het noteren en interpreteren van zijn gezegden en parabels. Over Jezus van Nazareth, Maria, Jozef, Bethlehem, enz.. werd er nog niet gesproken.

De enige bron die echt over Jezus spreekt zijn de evangeliën. Laat ons eerst en vooral opmerken dat we het hier over de vier officiële evangeliën hebben, die door één der vroege en zeer invloedrijke kerkvaders Iraneus van Lyon werden weerhouden. Ze werden officieel kerkelijk canon. Later zullen we de apocryphe evangeliën behandelen, die door de eerste kerkvaders werden geweerd, vernietigd of in de ban geslagen.

De vier auteurs van deze officiële evangeliën zijn ons door de vroege kerkvader voorgesteld als Marcus, Lucas, Mattheus en Johannes. Deze evangelisten waren absoluut zeker geen leerlingen of directe volgelingen van Jezus, want ze leefden allen in een latere periode. En waarschijnlijk zijn deze namen dus pas achteraf op de verschillende verhalen geplakt.

Het evangelie van Marcus vormt het eerst geschreven gedeelte. En hoewel dat van Marcus verdacht veel lijkt op dat van Mattheus, schreef de auteur van Marcus zijn evangelie ten minste een generatie vòòr Mattheus. Uit de tekst kunnen we afleiden dat de auteur Jezus nooit gevolgd is of zelfs persoonlijk gehoord heeft. Wie de auteur ook was, hij aanvaardde de mythologie rond Jezus onvoorwaardelijk. Zijn verhaal is een ongrammaticale en slordige weergave van populaire verhalen die circuleerden in die dagen.

Zorgvuldige bestudering van de synoptische ( = beknopte) evangeliën van Marcus, Mattheus en Lucas toont aan dat Marcus de bron was van de andere evangeliën. Van de 666 verzen van Marcus komen er ongeveer 600 voor in Mattheus en 300 in Lucas. Volgens Randel Mc Craw Helms in Who wrote the Gospels, Millenium Press staat de auteur van Marcus minstens drie generaties verwijderd van de Jezus-periode, misschien zelfs vier.

De auteur van Mattheus heeft duidelijk Marcus gebruikt en naar eigen inzicht bewerkt. Hij lijkt meer joods in zijn benadering en verhalen, verbeterde de grammatica evenals het theologisch belangrijke deel. Bovendien vermeerderde hij het aantal mirakels.

De auteur van Lucas geeft zelf toe slechts een vertolker te zijn van eerder materiaal en niet een ooggetuige ( zie Lucas 1:1-4). Deskundigen stellen dat de auteur van Lucas of geen jood was of als een gehelliniseerde jood leefde of misschien zelfs een vrouw was. Dit verhaal werd duidelijk in een gespannen periode geschreven waarbij de Romeinse vervolgingen op een hoogtepunt waren.

Vele onderzoekers denken dat alle evangeliën een vroegere bron hebben en spreken dan ook van de Q-versie ( Q van het Duitse Quelle = bron). Aangezien we deze bronversie niet hebben, kunnen we geen verder onderzoek doen en moeten we vaststellen dat we geconfronteerd worden met absoluut obscure bronnen, onbetrouwbare methodologie en bijna zeker met kopieën van kopieën.

Johannes, het laatst geschreven evangelie, somt een lange reeks theologische verhandelingen op van Jezus, maar die zijn onmogelijk de letterlijke woorden van een historische Jezus.  Hij schreef in een Grieks zoals dit op het einde van de eerste eeuw werd gebruikt. Bovendien komen de gebeurtenissen niet overeen met deze zoals beschreven door Marcus, Mattheus en Lucas

De evangeliën zijn dus geen ooggetuigen verslagen en eigenlijk niets meer dan beschrijvende verhalen in de derde persoon geschreven. Ooggetuigen schrijven in de ik-vorm.
Bovendien gebeurden vele van de uitspraken die Jezus deed, toen hij volgens het Johannes verhaal alleen was. Wie heeft die dan genoteerd ?

Andere nieuwtestament bronnen

Origen en Eusebius, vroege kerkvaders die in de tweede eeuw leefden, hadden eerder twijfels geuit bij de echtheid van andere boeken uit het Nieuwe Testament. Daaronder Hebreeën, Jacobus, Johannes 2 en 3, Petrus 2, Judas en Openbaringen. Martin Luther betwijfelde zeer erg de brief van Jacobus.

De brieven van Johannes, het Evangelie van Johannes en Openbaring zijn bovendien erg verschillend van stijl en inhoud. Het is moeilijk aan te nemen dat ze van dezelfde auteur zijn. Er wordt gesuggereerd dat ze van een kleine gemeenschap zijn in Klein-Azië, die volgelingen van Johannes waren. In ieder geval noemen al deze epistels geen aardse Jezus.

Bij de brieven van Petrus wordt het auteurschap sterk in twijfel getrokken. In het eerste epistel wordt in 5:12 gezegd dat dit met de hulp van Silvanus werd geschreven. De meeste geleerden beschouwen de tweede brief als een regelrechte vervalsing. Echt bepalen kan echter niemand.
Wat de originele documenten van het Nieuwe Testament betreft, deze bestaan niet meer. Heel belangrijk: geen enkel boek is ons origineel overgeleverd. Alle zijn kopieën of kopieën van kopieën.

Het bewerken en samenstellen van de bijbel werd uitgevoerd door leden van de vroege christelijke kerk. Zij beschikten over bijna alle genoemde documenten en bepaalden dus wat werd opgenomen of niet. Van deze werken die werden weerhouden, weten we vandaag niet in welke mate ze authentiek zijn of werden “bewerkt”, en van deze die niet werden weerhouden kennen we de inhoud niet of weten we niet of ze nog bestaan.

Nag Hamadi

In 1945 vond men in Egypte verschillende oude papyrusrollen rond het plaatsje Nag Hamadi. Ze bestaan uit 52 "ketterse" boeken in Koptisch schrift waaronder het Evangelie van Thomas, Philippus, Jacobus, Johannes en nog enkele anderen. Deze werden gedateerd van ongeveer 350 tot 400 MTR. Het zijn duidelijk kopieën van originelen die men niet kent en die dus moeilijk te dateren zijn, maar men schat tussen 120 en 150 MTR.
Aangezien ze dus ook niet tot de tijdsspanne van Jezus behoren, zijn ze niet echt relevant, behalve dat ze ketters zijn ( niet door de kerk weerhouden) en enkele interessante aspecten vertonen, die we waarschijnlijk later in een aparte rubriek zullen behandelen.

Brieven van Pontius Pilatus

Grappig intermezzo zijn deze brieven van Pontius Pilatus. De bron voor deze brieven is een boek van W.P. Crozier uit 1928, de Letters of Pontius Pilatus Written During his Governorship of Judea to his Friend Seneca in Rome. Het werd eerst druk bestudeerd omdat Jezus wordt genoemd en zijn mirakels, maar later bleek het een eenvoudig fictieverhaal te zijn waarbij de auteur veronderstelde wat de Pilatus had kunnen schrijven over deze periode.

Samenvattend

Geen enkele historicus, filosoof, schriftgeleerde of volgeling die leefde tijdens het beweerde bestaan van Jezus, heeft hem genoemd of beschreven.
Het echte portret van Jezus komt uit de waarschijnlijk weinig authentieke Evangeliën goedgekeurd door de vroege kerkvaders.

En grote groepen mensen volgden hem, uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea en uit het gebied aan de overkant van de Jordaan. In die tijd hoorde ook Herodos, de tetrarch, over Jezus vertellen ( Mattheus 14:1).

Maar het nieuws over hem verspreidde zich juist verder, en grote mensenmassa’s verzamelden zich om naar hem te luisteren en zich van hun ziekten te laten genezen (Lucas 5:15).

Intussen had er zich een enorme menigte verzameld. De mensen verdrongen elkaar, maar hij richtte zich eerst tot zijn leerlingen ( Lukas 12:1).

Toen hij naar de tempel was gegaan en daar onderricht gaf, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk naar hem toe. Ze vroegen hem: op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen ? En wie heeft u die bevoegdheid gegeven ? (Mattheus 21:23)

Pilatus riep de hogepriesters en de leiders van het volk bij zich en zei tegen hen: u hebt die man voor mij gebracht als iemand die het volk van het rechte pad af brengt, maar u weet dat ik hem, toen ik hem in uw bijzijn verhoorde, aan geen van de zaken waarvan u hem beticht, schuldig heb bevonden (Lucas 23:13-15).

Enkele voorbeelden ( er zijn er nog vele) waarbij de Evangeliën ons voorhouden dat Jezus wijd en zijd beroemd was, bekend als profeet en genezer, bekend bij grote massa’s, inclusief de hogepriesters en de Romeinse autoriteiten.

Rond het middaguur werd het donker in het hele land omdat de zon verduisterde. De duisternis hield drie uur aan. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden ( Lucas 23:44-45).

Op dat moment scheurde het voorhangsel van de tempel van boven tot onder in twee, en de aarde beefde en de rotsen spleten…….. Hij was werkelijk Gods Zoon ( Mattheus 27:51-54).

Er bestaat geen enkele bron die deze fenomenen heeft geregistreerd.

Mattheus 2 beschrijft de ongerustheid van koning Herodos over de nieuwgeborene in Bethlehem en liet daarop alle zuigelingen ombrengen. Als men dergelijke grootschalige kindermoord had begaan zou hiervan zeker ergens verslag zijn gemaakt. Maar behalve het Evangelie bestaat hier niets over.

Trefwoorden: