Van meesters en van metsers. Deel 1.

metsers

Van meesters en van metsers. Deel 1. 

Het officiële ontstaansverhaal en het “echte”.

Verhaaltjes over de vrijmetselarij kennen we allemaal. Vele ervan zijn echter of door vrijmetselaars zelf gecreëerd of door rabiate anti-vrijmetselaars verspreid.                 

De vrijmetselarij is een organisatie zoals de meeste maatschappelijke verenigingen, gegroeid in een tijdssfeer en met alle kenmerken ervan. Zij draagt er alle sporen van en de grote vraag is of ze met deze achtergrond de evolutie zal overleven. Voor de meeste mensen draagt ze geheimen. Wijzelf hebben er echter geen vastgesteld. Tenzij het door haarzelf gecreeërde verhaal van haar ontstaan. Maar eigenlijk moeten we spreken van verschillende oorsprongsverhalen. Wij blijven, zoals anderen die deze geschiedenis kritisch hebben bekeken, met een redelijk aantal vragen, maar vooral met de opmerking dat ze zoals alle andere ”morele” maatschappelijke organisaties redelijk heeft gefaald en niet zo uitmuntend is als men soms denkt. Maar de grote vraag blijft: heeft ze eigenlijk nog wel een toekomst ? Deze vraag stellen niet alleen wij ons. Ook intern klinkt deze vraag steeds luider.

     1. Inleiding

 
Dit artikel is niet uniform en niet van één enkele auteur. Eindredactie is gebaseerd op de visie en de ervaring van een paar van onze medewerkers: een Amerikaanse, een Engelse, een Italiaanse en een Belgische vrijmetselaar. Daar bovenop hebben de samenstellers veel lectuur doorgenomen. De eindredacteur heeft uittreksels uit hun medewerking verwerkt met persoonlijke kritische bedenkingen bij de soms nogal uiteenlopende visies.

Dit is dus geen homogeen en geen coherent artikel, wat bijna logisch is bij dit onderwerp.

     2. Een beetje geschiedenis

 
Het begin.

Henry W. Coil stelt in zijn Volume 1 van Freemasonry through Six Centuries dat er vierentwintig theorieën bestaan rond de oorsprong van de vrijmetselarij. Wij zullen ze niet allemaal behandelen maar Coil begint zelf met de vaststelling ( die wij volledig onderschrijven) dat “de meeste van die theorieën uiteraard vals zijn omdat ze niet zijn gedragen door voldoende feitenmateriaal en vooral niet consistent zijn met alle bekende informatie”.

Christopher Haffner verwijst in zijn boek The Craft in the East naar een werk van de vrijmetselaar Charles Bernadin die meer dan tweehonderd werken over de oorsprong van de vrijmetselarij bestudeerde. Eén van deze werken stelt zelfs dat de vrijmetselarij bestaat van voor de oorsprong van de wereld ( ???). Vijftien ervan koppelden de oorsprong aan de Hof van Eden. Een ander koppelde het ontstaan aan één of andere Chinese keizer, en nog een ander aan het Oosten in het algemeen. Maar zes ervan, zo stelde Haffner, zouden ernstig materiaal bevatten.

De meesten echter zijn gebaseerd op gelijkvormigheid en analogie met organisaties uit de Oudheid. Initiatie praktijken waren namelijk legio in de Oudheid. Geheime organisaties eveneens. En metsers en bouwers waren er reeds vanaf het ogenblik dat de jagers-verzamelaars zich zijn beginnen vestigen. Voor iedere onderzoeker, voor iedere vrijmetselaar en voor iedere bedenker van een nieuwe loge of rite méér dan basismateriaal genoeg dus.

Alle filosofieën, godsdiensten en maatschappijen met een fundamenteel ethische basis, die bovendien verregaand simbolismen gebruiken in hun leerproces, hebben een groot aantal gemeenschappelijke contactpunten, vandaar het teruggrijpen door een aantal vrijmetselaars naar gekende mythes over hun ontstaan in een heel ver verleden. Bovendien zijn de meeste symbolen en herkenningstekens ontleend aan derden.

          A) Het officiële ontstaansverhaal.

We behandelen eerst de feiten en de documenten van de officiële versie.

In de 11de eeuw startten overal in Europa werven van kerken, kathedralen, paleizen en kastelen. Beroepsmensen als steenhouwers, metsers, glazeniers, timmerlui zijn reeds heel vroeg verenigd in een vorm van gilden die de materiële belangen en de beroepskennis van het beroep beschermen. Er is uiteraard nog geen sprake van vrijmetselarij. De eerste geschreven sporen dateren pas van de 14de eeuw. Het ging hier dus nog over een operatieve metselaarsgilde bestaande uit vaklui die truweel, driehoek, passer en kompas hanteerden en letterlijk hun handen nog vuil maakten.

Gilden van vaklui bestonden reeds heel lang. Maar waar bijvoorbeeld slagers en wevers in dezelfde buurt bleven wonen en werken, werkten steenhouwers en metselaars in heel het land en zelfs erbuiten en dikwijls voor langere tijd.

Ze gingen van werf naar werf. Ze moesten zich telkens identificeren als ervaren en gedegen vaklui. Om onervaren of onbekwame arbeiders te weren, werden ze ingewijd in het vak gedurende een behoorlijk lange inwijdingscyclus ( zes tot zeven jaar) en leerden ze de vakkennis en daarbij ook de herkenningstekens van de gilde.

          B) Engels of Schots ?

De origine van de moderne vrijmetselarij is Angelsaksisch en in 1376 vinden we het woord freemason voor het eerst in een tekst. Het woord zelf werd daarna ethymologisch onderste boven geïnterpreteerd. Vandaag blijven twee hypotheses overeind: de steenhouwer die de freestone ( de zachte zand- of kalksteen die gebruikt werd voor de decoratieve stukken) bewerkt in tegenstelling tot de minder gekwalificeerde arbeider die de harde steen bewerkte tot bouwstenen. De tweede interpretatie is de free man of vrije man, vrij van een meester en/of vrij geboren. Feit is dat ze hoog in aanzien stonden bij koningshuizen en bij de Kerk, hun opdrachtgevers.

De meesters van de gilde hadden een gedegen en verregaande kennis van architectuur en geometrie. Dit gaf hen economische, politieke en zelfs theologische invloed tot op zekere hoogte.

De Old Charges, een serie van ongeveer 150 manuscripten, die zijn ontstaan in een periode van de 14de tot de 18de eeuw, bevatten hoofdzakelijk gedragscodes, gebedenboeken en legendes van, over en voor de gilde. Het manuscript Regius, ook wel koninklijk manuscript genoemd, heeft men lang als het oudste ( ongeveer 1390) geschrift van de gilde beschouwd.

Maar ondertussen werden nog andere documenten gevonden, zoals de Verordeningen van de Metselaars van York ( 1352, 1370 en 1409) of deze van Londen ( 1356).

Enkele wetenschappers vermelden nog oudere documenten als de Bologna statuten van 1248 en de Livre des Métiers van Etienne Boileau uit 1268 evenals het Avignon Decreet van 1326. Deze waren een soort voorloper van de verordeningen en van de regels der metselaarsgilde.

Al deze documenten leren ons dat de metselaars zich verenigden in lodges ( origineel werkplaatsen of ateliers, de plaatsen waar men samenkwam om te overleggen over alles wat het beroep of een specifieke opdracht betrof).

Daar werden ook onder leiding van de gezellen ( Fellow Craft) de beroepsgeheimen aan de leerlingen ( Entered Apprentice) bijgebracht. Leerling bleef men enkele jaren om daarna compagnon (gezel) te worden. Deze opleidingsvorm bestond ook bij andere gilden. Het huidige Compagnons de France is een variant en overblijfsel hiervan.

Behalve kennisopbouw werd vereist dat de leden loyaal tegenover mekaar zouden zijn, eerlijk en ijverig, op gevaar van uitsluiting. Morele normen waren dus behoorlijk belangrijk in dit opleidingssysteem. De beroepsinwijding bestond op dat ogenblik echter enkel uit de overdracht van technische kennis.

In deze periode werden de Old Charges uitgewerkt en werden systematisch verdere regels toegevoegd: geloof in god, respect voor de morele wet, gehoorzaamheid aan koning en kerk, en geheimhouding van de beroepskennis en beroepsgeheimen.

 

In de loop van de 17de eeuw werden ook andere burgers, niet vaklui dus, toegelaten in de loges. De aangehaalde verklaringen hiervoor zijn velerlei: de golf van grote bouwwerken was grotendeels voorbij en de gilden konden wel extra lidgelden gebruiken; het prille kapitalisme en de opkomst van de markteconomie verbrokkelden het gilde systeem. Waarschijnlijk hebben ook elementen als de hoge morele waarden van deze gilde, onder directe invloed van kerk en staat, haar opdrachtgevers, een rol gespeeld. Haar verregaande kennis van wetenschappen als wiskunde en geometrie tijdens deze periode van opkomende technische en industriële revolutie waren meer dan waarschijnlijk ook een belangrijk aantrekkingspunt. En daarom was de interesse voor de metselaarsgilde groter dan voor enige andere gilde. Het totaalbeeld van deze gilde was waarschijnlijk uitdagender dan alle andere.

Deze nieuwelingen waren de zogenaamde “aanvaarde” leden, een soort ereleden, beschermheren en/of mecenassen. In 1670, leren ons beschikbare documenten, waren deze in de loge van Aberdeen Schotland reeds in de meerderheid. Bij deze leden was er echter reeds lang geen sprake meer van het verwerven van de beroepskennis. Velen onder hen waren hoge magistraten van kerk en gerecht, rijke handelaren en bankiers, wetsgeleerden en wetenschappers. Nieuwe terreinen aan de rand van de wetenschap, zoals alchemie, occultisme en esoterisme waren in deze periode een nieuwe bezigheid voor vele van deze heren. Zelfs Newton bezondigde zich eraan. Voeg aan deze “nieuwe zoektocht ” de ingeburgerde idealen van de Renaissance toe, en de restanten van occulte en mythische visies uit de Middeleeuwen en nog vroeger. Sommigen stellen zelfs dat ze zouden teruggaan op zeer oude initiatieleren en religieuze vormen ervan. Voeg hier de opkomende ideologie van de Verlichting aan toe en men verkrijgt een cocktail voor nieuw onderzoek op velerlei niveaus.

In 1702 verordende de Londense loge St Paul dat de privileges van de gilde niet alleen maar werden voorbehouden aan de operatieve metselaars-arbeiders “maar werden uitgebreid naar allen die er deel willen van uitmaken”.

Aldus begint de moderne vrijmetselarij, die door de masonologen symbolisch of speculatief genoemd wordt. Op 24 juni 1717 komen vier Londense loges samen en stichten de Grootloge van Londen, de eerste obediëntie der vrijmetselaars. Aan het hoofd werd een Grootmeester geplaatst.

Dit is echter de Engelse versie van het ontstaan van de vrijmetselarij. En de geschiedenis wordt zoals we allen weten, geschreven door de “overwinnaars”.

De protestantse revolutie had zonet in 1688de katholieke James II en James VII afgezet ( noteer dat Anderson, samensteller van de nieuwe Constitutions, hoewel Schot, een voorstander van deze revolutie was geweest) en met de emigratie van hun Schotse en Ierse volgelingen verminderde de invloed van de Schotse loges en recupereerde het nieuwe Engelse parlement de ontwikkeling van de nieuwe, snel groeiende vrijmetselaarsloges.

Om de geschiedenis echter recht te doen moeten we vermelden dat lodges in Schotland ongeveer 100 jaar vroeger waren gedocumenteerd dan in England. Bewijzen van het bestaan van de eerste zogenaamdespeculatieve loge Mary’s Chapel Lodge in Edinburg vinden we in een verslag van een vergadering in juli 1599. Nog andere verslagen vinden we eveneens in Schotland bij de Aitchison’s Haven Lodge in East Lothian van datzelfde jaar. Andere documenten bewijzen dat er in Schotland reeds een nationaal netwerk bestond. De Grootloge van Schotland echter werd pas in 1736 officieel opgericht in navolging van de Engelse Grootloge. Vandaar dat het ontstaan van de moderne vrijmetselarij in England wordt geplaatst en dat de Engelse Grootloge als een soort moeder-loge wordt beschouwd.

 

In 1720 was reeds de helft der leden van de Royal Society of Sciences, vooraanstaand Engels Instituut der Wetenschappen, lid van een vrijmetselaarsloge.

In 1721 vraagt de Grootmeester van de Londense loge aan James Anderson, dominee van de Schotse Presbyteriaanse kerk de Old Charges uit de periode van de operatieve metselaars samen te vatten en op basis daarvan nieuwe statuten op te stellen. Binnen twee jaar, in 1723, werden The Constitutions of the free-masons gepubliceerd.

Daarin werd de vrijmetselarij gedefinieerd als “ het centrum van de eenheid en het middel om een echte vriendschap te bewerken tussen mensen, die anders op een voortdurende afstand zouden blijven”. Broederschap en pluralisme waren dus basispunten. Maar er waren beperkingen aan dit pluralisme.

Atheïsten en “ongodsdienstige libertijnen” worden geweerd, staat letterlijk in de tekst. Het argument was dat wie niet in een hogere, absolute creator geloofde, niet goed kon zijn of goed kon doen.  Werden alleen toegelaten zij die de godsdienst “waarover ieder het eens was” ( letterlijk in de tekst) onderschreven. Deïsme was inderdaad de overheersende visie binnen de heersende Engelse maatschappij van die tijd. Tolerantie was nodig na de strijd tussen de Stuarts en de Windsors, na de langdurige godsdienstoorlogen en de pijnlijke economische en menselijke gevolgen ervan op de Engelse maatschappij.

In de verschillende Londense loges van die tijd is er dan ook een gemengde sterke katholieke en anglicaanse vertegenwoordiging, evenals een redelijke joodse aanwezigheid.

 

Maar de ontstaansgeschiedenis volgens Anderson is eigenlijk een zootje. Hij begint bij God, als de Opperbouwmeester van het Heelal en bijgevolg wordt de eerste vrijmetselaar dus Adam !

Vervolgens worden een hele resem bijbelfiguren geciteerd, de ene al fantaisistischer dan de andere, evenals Griekse wetenschappers en koning Salomon en Hiram ( maar deze werd eerst eventjes voorafgegaan door Noah ! ). Hierbij ontbreekt Christus, want dit zou alle christelijke kerken onmiddellijk in het gareel hebben gejaagd. Zijn chronologie loopt echter duidelijk mank en is zeer selectief. De pijnlijke periode van de Engelse reformatie bijvoorbeeld heeft hierin nooit plaats gehad en de periode Cromwell al evenmin.

Het is juist dat er vandaag waarschijnlijk geen enkele loge meer bestaat die de Anderson versie nog voor ernstig neemt. Wat bijna alle vrijmetselaars daarentegen nog wel voor waar aannemen is de geschiedenis van de geleidelijke overgang van de operatieve metsersgilden naar de vrijmetselaarsloges.

          C. Een iets realistischer versie.

In 1986 schrijft John Hill, conservator en bibliothecaris van de United Grand Lodge of England in zijn boek The Craft, a history of English Freemasonry het volgende:   “Speculatieve vrijmetselarij is in England ontstaan. Welnu, er bestaat geen enkel document dat het bewijs kan leveren dat in England een beroepsgilde langs wegen van inwendige evolutie omgevormd zou zijn tot een speculatieve vrijmetselaarsloge”.

En hij gaat verder: Er zijn in de 17de eeuw aanwijzingen dat er clubs van accepted masons bestonden, die de basis kunnen geweest zijn van de speculatieve vrijmetselarij en van de Grand Lodge van 1717, maar dit was een geheel nieuwe verenigingsvorm zonder connecties met de ambachtsgilden. Hiermee verdwijnen honderden werken over de geschiedenis in de prullenmand, en terecht !  De waarachtiger geschiedenis kan nu geschreven worden, en die is zeer speculatief, want er bestaan nauwelijks echte bronnen, enkel aanduidingen en vage verwijzingen.

 

  1. De echte geschiedenis begint met John Théophile Desaguliers, zoon van gevluchte Franse Hugenoten, opgevoed met de Calvinistische leer en afgestudeerd in Oxford, waar hij later docent werd. Wij zijn in de Newton periode waar rond alles geëxperimenteerd wordt. Zijn lezingen en experimenten werden, volgens berichten uit die tijd, druk bijgewoond door de betere klassen. In 1714 wordt hij lid van de Royal Society of Sciences. Zijn reputatie groeit en hij voelt perfect de tijdsgeest aan ( de apostel Paulus van de christelijke wereld dus !) en hij ziet opportuniteiten. Hij wordt Anglicaans dominee en behoort tot de vriendenkring van Newton. Van hem erfde hij waarschijnlijk een bijzondere interesse voor de tempel van Salomon. Newton was geobsedeerd door dit bijbels bouwwerk, waaraan hij trouwens een werk wijdde. Helaas wist men toen nog niet wat de hedendaagse archeologen Finkelstein en Goldman onlangs hebben gepubliceerd, namelijk dat deze tempel eigenlijk een onooglijk gebouwtje was. En dat het haar reputatie alleen maar te danken heeft aan het feit dat de Ark des Verbonds erin gehuisvest zou zijn geweest. Maar ook dat laatste is niet factueel bewezen.

Bij gebrek aan documenten zijn er geen echte bewijzen, maar het is zeer waarschijnlijk dat Desaguliers basisideeën heeft bijgebracht aan de georganiseerde vrijmetselarij. Het voorwoord van de uitgave van de Constitutions was door hem geschreven. Hij werd in 1719 de derde grootmeester. Tijdens zijn wetenschappelijke lezingen in England en op het vasteland had hij telkens parallelle gesprekken over de Orde. In 1721 of 1722 was hij in Edinburg, in 1731 in Nederland, in 1735 in Parijs.

Hij was woordvoerder en promotor. Dit alles bracht hem en de “nieuwe” vrijmetselaars dicht bij de hogere klasse.

 

  1. Londen was rond 1700 een vuile, maar ook een zeer bruisende stad. Het overgrote deel der bevolking leefde in extreme armoe, maar de burgerij had het merkelijk beter en de adel had er huis, appartement of zelfs paleis. England was reeds vanaf jaren 1500 begonnen met koloniseren en dat bracht natuurlijk veel rijkdom naar het thuisland. Handel begon te bloeien, grondstoffen werden massaal verhandeld en de slavenhandel bracht veel geld op. De beurs van Londen werd een belangrijk instituut en zou steeds verder groeien.

De stad werd overheerst door ale houses, taverns, coffee houses and all the “other” houses. Er werd gespeeld en er werd gegokt; er waren bordelen voor mannen en vrouwen. Er werden, volgens info, reeds vele kranten uitgegeven. Er waren Society en minder-society clubs. Sommige pubs waren verzamelplaatsen van oude of nieuwe royalisten, er waren vrij actieve politieke groeperingen, er waren vele literaire en artistieke kringen. En er waren ook clubs waar men astronomie en astrologie besprak, en clubs waar alchemie, waarzeggerij, middeleeuwse mystiek en toverij aan de orde was. Fysica en chemie proeven werden in nog andere pubs gedaan. Geschiedenis van de oudheid en haar occulte en initiatie organisaties waren aan de orde, maar ook fauna en flora. Het aantal zogenaamde Societies rond een specifiek thema waren ontelbaar.

Een nieuw clubje, genoemd Freemasonry Society nieuwedingen, esoterie, allegorie, hermetica, rede, klassedenken”.

Sommige onderzoekers stellen dat het boek The New Atlantis van Francis Bacon, een bijna verplichte literatuur was onder de zogenaamde learned gentlemen en een belangrijke basis kan geweest zijn voor het vrijmetselaars denken, een utopische roman in dezelfde geest van de eerste vrijmetselaars met Het Huis van Salomon als middelpunt.

Nadat reeds beslist was het clubje op te richten, begon men een zoektocht naar oude documenten voornamelijk van de oude metsergilde als inspiratie voor de eigen organisatie en de eigen filosofie. Men zocht dus naar verantwoording en justificatie van de speculatieve loge nadat de beslissing voor de oprichting was genomen, maar niet ervoor. Meerdere documenten tonen dit aan.

Op een bijeenkomst, dd. 24 juni 1718 doet Payne, grootmeester, een oproep “dat de broeders oude geschriften of verslagboeken zouden opsporen over de metsers en het beroep der metselarij om de gewoonten van vroegere tijden te leren kennen”.

Dit is zeer duidelijk een aanduiding dat de vrijmetselarij niet evolutief uit de gilde is ontstaan, maar eerder dat de gilde en haar gebruiken als statutaire verantwoording werd gebruikt, gecopieerd en aangepast, alles a posteriori. Alle mogelijke en zelfs onmogelijke documenten over de oude gilden en hun reglementen in het algemeen en deze van Mason’s Hall, het gildehuis van de metsers, in het bijzonder werden verzameld. Wat nog overbleef van de oude gilde werd bijeen gebracht; samen met wat men vond bij de werknemer-metsers in dienst van de nieuwe bouwbedrijven, opgericht door enkele gentlemen-investors. In deze bedrijfsstructuren op basis van kapitaal zijn waarschijnlijk ook wisselwerkingen ontstaan tussen de nieuwe gentlemen en de oude metsers. De grote lijnen van de oude metsers werden overgenomen, maar hieruit ontstond een vreemd soort amalgaam dat elementen meenam van de oude gilde die in de nieuwe context geen concrete inhoud of zelfs geen betekenis meer hadden.

In al deze documenten werden uiteraard ook verwijzingen gevonden naar het oude beroepsgeheim van de operatieve metsers. Op al deze elementen ( het zweren van eden, herkenningstekens, geheime tekens) geilde de Engelse bourgeoisie van die tijd. In het begin echter was alles nog niet zo geheim, want men had leden nodig. Zo werden de eerste vergaderingen bijvoorbeeld in de kranten geadverteerd. De eerste uitgaven van de Constitutions werden ruim verspreid door Anderson wegens de inkomsten ervan voor … Anderson.

Maar het aspect “geheim” bleek achteraf zeer aantrekkelijk te zijn als marketing element bij de ledenwerving. Ook de hoge adel en de bourgeoisie viel voor deze nieuwe club en hun deelname was nuttig voor prestige en vooral voor bescherming.

          D. Na het ontstaan.

Eigenlijk begint de echte geschiedenis pas na de officiële oprichting. En dan gaat het gaat zeer snel. Er worden overal in de England, Schotland en Ierland loges opgericht. De leden kwamen in de eerste plaats uit de middenstandsklasse. En in het begin leken ze meer op theekransjes en gentlemen’s clubs dan op een plaats voor reflectie. Pas later werden méér en méér “speculatieve” elementen toegevoegd.

De vrijmetselarij als “morele” organisatie ontwikkelde zich dus eigenlijk pas een tijdje na de oprichting. Dit vertaalde zich echter ook vrij snel in scheuringen, de oprichting van uitgebreider rites en graden, en meerdere slaande deuren en verzoeningen.

Enkele mijlpalen:

In 1717 wordt een Grand Lodge of the Most Ancient and Right Worshipful Fraternity of the FreeMasons geïnstalleerd.

 

In 1739 scheurde de Grand Lodge of England according to the Old Institutions. Vanaf 1751 noemden zij zich de Antients. De anderen noemde men de Moderns.

 

In 1725 ontstond een Grand Lodge of All England in York. Hetzelfde jaar werd de Grand Lodge of Ireland opgericht.

 

In 1777 ontstond in Zuid-England een Grand Lodge of England South of the River Trent en tegelijk in Londen een Scottish Grand Lodge. Scottish duidt meer op de rite dan op een geografische herkomst.

Al deze laatsten verdwenen echter vrij snel.

In 1799 werd onder druk van de Unlawfull Societies Act de verzoening bespoedigd tussen de twee Engelse loges en ontstond de United Grand Lodge of England ( de Franse revolutie had de schrik erin gejaagd en de Engelse machthebbers vreesden geheime clubs).

 

In 1725, hoewel deze datum niet precies vast staat, richtten Engelsen de eerste loge op in Parijs. In 1728 werd de Grande Loge de France opgericht en erkend door de UGLE. In 1773 ontstaat een scheuring in de Grand Orient de France en de Grande Loge Nationale. In 1789 breekt de Franse revolutie uit. De revolutionairen laten slechts één obediëntie toe en daardoor slorpt de Grand Orient de Grande Loge Nationale op. Later geeft Napoleon de loges een semi-officieel statuut en controleert ze via een aantal opgedrongen leden.

 

 

 

In 1733 verleent Henry Price, de provinciale Grootmeester voor heel Noord-Amerika namens de Grand Lodge of England een charter aan een groep vrijmetselaars in Boston. Volgens een rapport ontmoetten ook een aantal loges mekaar reeds in 1715 in Philadelphia.

 

In 1736 wordt de Grand Lodge of Scotland opgericht naar Engels model, maar waar ook reeds hogere graden ter discussie werden gevoerd.

 

In 1765 wordt in Bordeaux onder “Schotse” invloeden de Ordre des Chevaliers maçons élus coëns de l’ Univers opgericht met rites voor leden die de hogere graden bereiken.

 

De data geven aan dat de verspreiding zeer snel ging. Uitbreidingen in de Engelse kolonies en in Centraal Europa gebeurden aan eenzelfde snelle tempo.

 

In 1877 gebeurt de grote splitsing tussen de United Lodge of England en de Grand Orient de France rond het sluimerende thema “geloof”.Het aanvaarden van het geloof in The Great Architect of the Universe was niet langer aanvaardbaar voor de Fransen.

Hoewel de Belgische Grand Orient de Belgique reeds voordien in 1872 deze belangrijke Ancient Landmark of the Order had  geschrapt, bleven ze een relatie onderhouden tot 1921. De breuk tussen Engelsen en Fransen had waarschijnlijk nog geheel andere redenen. Het Franse revolutionaire principe van Fraternité was blijkbaar iets te verregaand voor de Engelse conservatieve UGLE.

De Fransen waren ook voorstanders van open discussies over religieuze moraal en over politiek. Ze hadden ook reeds vroeger de Loges d’Adoption aanvaard, waardoor vrouwen waren geassocieerd. Reeds in 1746 waren in Bordeaux vrouwen aanwezig in de loge en in 1747 werden in Brioude vier vrouwen geïnitieerd.

En in 1893 wordt de obediëntie Le Droit Humain opgericht.

In België:

Volgens indirecte bronnen zou er in 1721 in Bergen en in 1730 in Gent een loge zijn geweest.

In 1763 werd in Gent de loge La Candeur opgericht die werd erkend door de Nederlandse Grootloge. Onder de Oostenrijkers kwamen alle activiteiten tot stilstand. Maar onder Napoleon bloeide alles weer open.

In 1833 werd het Grand Orient de Belgique geïnstalleerd en erkend door de UGLE als een reguliere obediëntie, maar haar afwijzing van één van de reguliere landmarks bracht haar later bij de groep der irregulieren.

 

     3. Eerste samenvatting.

 

We hebben een poging gedaan om honderden werken en artikels te lezen die zijn verschenen rond de ontstaansgeschiedenis van de vrijmetselarij, heel in het bijzonder de overgang van de operatieve metselaarsverenigingen naar de speculatieve vrijmetselaarsloges. We bleven echter achter met een vreemd gevoel. We hebben een redelijk aantal vrijmetselaars gesproken, waaronder vele intelligente mensen, maar wij hebben weinig eensgezindheid gevonden. De universele broederschap is een basis credo, maar haar geschiedenis was niet altijd zo broederlijk. Het lijkt eerder een debatclub met de nodige tegenstrijdigheden en disputen. Bij nader onderzoek blijken deze “controverses” eigenlijk reeds bij het ontstaan van de moderne speculatieve vrijmetselarij te zijn ingebouwd.

Kortom, wij gaan ervan uit dat de vrijmetselarij, en zo wordt min of meer door allen aanvaard dat het officiële ontstaan, is begonnen in 1717 bij de oprichting van de Engelse Grootloge.

 

Wij stellen echter dat er, in tegenstelling tot de officiële versie, geen evolutieve overgangsfase is geweest tussen de operatieve fase ( voor de eenvoud noemen wij ze een gilde, zoals alle andere gildes van die periode die in de eerste plaats bestonden om de “materiële” belangen van de leden te verdedigen en te vrijwaren) naar de speculatieve fase der vrijmetselarij. Als we de Bologna statuten van 1248 en het Cooke manuscript van 1410 en de William Schaw statuten van 1598 en 1599 lezen, en vervolgens het St John the Baptist document van 1717 en de Old Constitutions van 1722 en de James Anderson’s Constitutions van 1723, dan zien we een enorme evolutie in regels en principes, maar nog steeds geen overgang van operatief naar speculatief. Als we echter de jaargangen vergelijken, dan moeten we wel vaststellen dat er een tussenfase is geweest waarbij de oude gilde langzaam nieuwe ideeën en teksten toevoegde aan de beroepsbelangen van de metsers. Dit alles is zeer begrijpelijk als we de periode beschouwen waarin dit is gebeurd. Er verschijnen gebeden, patroonheiligen en morele regels ontleend aan het christelijk geloof. En rond 1717 verschijnen er bij de geschriften , naarmate de operatieve leden een minderheid worden, steeds meer speculatieve elementen. Deze worden nog later aangevuld met elementen ontleend aan de wetenschappelijke en pseudo-wetenschappelijke ontwikkelingen die in deze periode razend snel gebeuren.

Voeg hierbij de nasleep van de Engelse godsdienstoorlogen, de invloed van de rondwarende verlichtingsideeën, het afbrokkelen van de gilde zelf, de eerste tekenen van een opkomende industriële verandering en het mercantilisme. Voeg daaraan toe het herontdekken en uitdiepen van oude, voornamelijk Griekse wetenschappelijke werken. Dit alles is een borrelende cocktail.

Wij houden het dus bij een eenvoudige evolutieve verklaring van de metser en de bouwer ( de metsersgilde) naar de vrije metselaar ( die basiskennis had van grondstoffen, het verwerken ervan naar architectonische en technische kennis, inclusief primaire meetkunde, wiskunde, fysica en chemie).

De stap naar de speculatieve organisatie, de vrijmetselaarsloge dus, was niet meer het werk van de operatieve metselaars, maar van intellectuelen, wetenschappers, leden van de bourgeoisie en van de adel en dit alles binnen een totaal andere context. De machtshouders stonden toen in de eerste plaats de ideeën van de maatschappelijke diplomatie voor ( na de godsdienstoorlogen waarbij England ternauwernood de oorlog tussen katholieken, anglicanen en protestanten en tussen monarchisten en republikeinen had overleefd). Daarbij was de idee van een niet nader genoemde grote architect een eervol compromis. Niet één specifieke god van één specifieke godsdienst, maar een universele “god”.

Noteer ook dat met de protestantse handelsideologie ook reeds enkele waarden van het opkomend nieuwe liberaal-economische denken werden toegevoegd.

Toen James Anderson, werd gevraagd de oude constituties te herzien en aan te passen, werd deze ideologie volop in acht genomen. De basis van deze “herziening” kan worden samengevat met volgende tekst uit de Anderson’s Constitution van 1723: “ But though in ancient Times Masons were charged in every Country to be of the religion of that Country or Nation, whatever it was, yet it is now thought more expedient only to oblige them to that Religion in which all men agree, leaving their particular Opinions to themselves; that is to be good Men and true, or Men of Honour and Honesty by whatever Denominations or Persuasions they may be distinguished”. Dit is een zeer deïstisch standpunt en het is ook duidelijk dat hij hiermee alleen de christelijke godsdiensten bedoelde.

De twee graden van de oude metselaarsorganisaties werden uitgebreid met een derde graad, Master Mason. De verklaringen en argumentaties die de vrijmetselaars hiervoor opgeven, zijn velerlei en niet helemaal coherent. Voor ons is dit de breuk met de wereld der operatieven. Er bleef alleen de ontlening door de vrijmetselaars van enkele van de operatieve basisconcepten. De woordenschat en enkele symbolen blijven bestaan; de grammatica verandert. De speculatieve vrijmetselarij voert een eigen mythologie in. Eigenlijk worden meerdere mythologieën ingevoerd, de ene al exotischer dan de andere.

Dit laatste is mede gegroeid uit een ander tijdselement. Het filosofisch klimaat van het Verenigd Koninkrijk van de zestiende en zeventiende eeuw was zeer sterk beïnvloed door een typisch Engelse ondergrond traditie, die door historici als Arcadia omschreven wordt. Oude elementen van het gnosticisme, hermetisme en kabbalah gevoegd bij een zoektocht naar het pre-christelijke denken, literatuur en tradities, die doorheen de middeleeuwen hadden overleefd kregen in de nasleep van de Renaissance opnieuw veel interesse. Klassieke Griekse werken werden via Arabische vertalingen terug ontdekt. De ketterse werken uit de vroeg-christelijke periode en de Manachean beweging, die hadden overleefd, wekten eveneens veel interesse. Dit alles zou ook een grote invloed hebben op de ontwikkeling van de speculatieve vrijmetselaars.

Noteer tussenin dat enkele nog actieve operatieve metselaarsgilden niet werden overgenomen door een speculatieve vrijmetselaarsloge. Deze die zijn doorgegaan tot het begin van de industriële revolutie hebben de basis gevormd van de eerste arbeidersbroederschappen en een paar werden later de voorlopers van vakbonden.

Vraag: is dit historisch allegaartje en de weinig doordachte, kreupele ontstaansgeschiedenis op zich relevant of juist, of is het een composiet van enkele feiten met veel legende, nog meer bijbelgeschiedenissen en vooral veel fantaisie ?

Vanuit vrijmetselaarsstandpunt niet, want zo stellen zij, het ritueel en de kerngedachte van de orde is veel belangrijker dan de discussie rond de eigenlijke geschiedenis. Alles is toch maar bedoeld als symboliek en allegorie. Daarover meer in Deel 2 en 3.