Hoe ras ? Welk ras ? Waar ras ?
De perfecte Ariër: blond als Hitler, knap als Goebbels en fit als Göhring. (Mop van de Duitse ondergrondse beweging tijdens de Nazi-periode)
Sommige landen hebben het begrip ras verbannen. Antropologen gebruiken de term “ethnie” en biologen gebruiken “ menselijke groepen”. Welke term men ook gebruikt, men bedoelt in de eerste plaats een geheel van individuen met bepaalde gemeenschappelijke erfelijke eigenschappen en uiterlijk fysieke verschillen met de eigen groep.
Tot ver in de jaren 50 deelde men menselijke groepen in op basis van fysieke criteria, zoals kleur van de huid, tint van het haar, gestalte en gelaatsvorm. De ontwikkeling van de genetica en nieuwe vondsten van antropologen heeft deze simplistische visie volledig in vraag gesteld en weerlegd. Dat wil zeggen, de wetenschap heeft het begrip ras onderuit gehaald, maar de massa nog steeds niet. Racisme is nog steeds frequent aanwezig in onze maatschappij.
1. Genetica
Het erfelijk patrimonium van een individu bestaat uit tienduizenden genen, die elk met een specifiek biologisch kenmerk overeenkomen. Een deel ervan komt van de moeder en een deel van de vader. Het kind is een echte loterij tussen de twee ouderlijke sets, die per toeval ( de paring) worden gemengd en gecombineerd. Het aantal combinaties is zo goed als oneindig. Hieruit een theorie over ras distilleren is duidelijk onmogelijk en de wetenschap is er dan ook nog nooit in gelukt het fenomeen ras bij mensen te definiëren.
Mensen delen één enkel fenotype met dezelfde of gelijkaardige anatomische eigenschappen en gedrag.
a) De wetenschap benadrukt deze eigenschappen in onze embryonale ontwikkeling, in de fysiologie ( een op organen gebaseerd geheel) en het genoom ( onze genetische opbouw). Dit laatste is het belangrijkste. 99.8 % van ons DNA is identiek tussen twee willekeurige individuen. Bovendien delen we hetzelfde set genen. Dit alles bewijst dat er slechts één biologisch ras is en één oorsprong van alle mensen. Noteer tussendoor dat we ook nog steeds 98,6 % van ons genoom gemeen hebben met de chimpanzees.
Er zijn uiteraard wel genetische ongelijkheden. Bij zwarte Amerikanen bijvoorbeeld komt hypertensie meer voor dan bij de rest van de bevolking, maar ook meer dan bij zwarte Afrikanen. Blanke mensen hebben meer risico op mucoviscidose. Italianen, Grieken en sub-Sahara Afrikanen zijn gevoelig aan sikkelcelanemie. Ashkenaze Joden zijn gevoelig aan de ziekte van Tay-Sachs en bij de Sefardische vrouwen komt vaker een genetische mutatie van borstkanker voor. Tussendoor bevestigen we dat het joodse ras niet bestaat ( jodendom is een cultureel en een religieus begrip).
Europeanen uit het Noorden hebben langere neuzen, aangepast om de koude lucht aan te passen vooraleer in te ademen.
b) Biologisch is het beste bewijs dat we grotendeels dezelfde ziektes ( kankers, cardiovasculaire en neurologische aandoeningen), en virale, microbiologische en parasitaire infecties hebben. Onze weefsels en ons bloed, op voorwaarde van gelijkwaardigheid, kunnen worden uitgewisseld. Het hart van een blanke kan, steeds onder genoemde voorwaarden, worden ingeplant bij een zwarte man. Natuurlijk zijn er verschillen tussen individuen, maar niet tussen groepen en ethnieën.
Dieet, oefening, algemene gezondheid en milieu omstandigheden zijn de elementen die deze verschillen mede bepalen. Hoe dan ook, het feit dat we ongeacht geografie of ethniciteit gevoelig zijn aan dezelfde kwalen en allemaal onderhevig aan dezelfde pandemieën is een aanduiding dat we identiek zijn.
c) Genetisch gezien hebben studies aangetoond dat er meer genetische variatie is binnen één enkele ethnie ( Afrikanen, Caucasiërs of Aziaten) dan tussen ethnieën onderling ( Caucasiër versus Afrikaan bijvoorbeeld). Dit betekent dat menselijke variatie niet kan opgedeeld worden in rassen. Er zijn geen aparte specifieke genen voor alle Afrikanen, of voor alle Aziaten of voor alle Caucasiërs.
Volgens Science Magazine zijn de Caucasiërs bijvoorbeeld het product van een evolutionair patchwork over verschillende plaatsen in Europa. Wetenschappers hebben ontdekt dat drie specifieke genen onze lichtere huid produceren. Dit gebeurde gedurende de laatste 8000 jaren. Deze genen werden recent ontdekt door Iain Matheison van Harvard University en geneticus David Reich. Toen 40 000 jaar geleden moderne mensen ( humanoïden) uit Afrika het Europese continent binnen kwamen, waren ze opmerkelijk veel donkerder. Dit feit werd bij individuen in Spanje, Luxemburg en Hongarije ongeveer 8 500 jaar oud vastgesteld. Maar rond 7 500 jaar geleden waren bij skeletten die in Zweden werden gevonden de twee genen, SLC24A5 en SLC45A2, wel aanwezig. Deze genen leiden tot depigmentatie en verlichting van de huidskleur. Bovendien werd ook een derde gen, dat blauwe ogen veroorzaakt, gevonden.
d) De geschiedenis toont aan hoe het concept ras is ontstaan en tot de verdeling van de mensheid in segmenten en groepen heeft geleid. Het begrip ras is duidelijk een politiek en sociaal concept.
Vanaf de 17de eeuw hebben we het woord ras gebruikt om ons in te delen in zwart, blank, geel en rood met klaar en duidelijke bedoelingen. Dit hangt nauw samen, of duidelijker nog, is een direct gevolg van de koloniale ontwikkeling van de westerse landen op zoek naar grondstoffen en goedkope arbeidskrachten.
Dit heeft, zoals we weten, aanleiding gegeven tot desastreuze toestanden voor miljoenen mensen en heeft tot existentiële crises geleid als segregatie, oorlogen, slavernij, geweld en genocide.
2. Historiek van de wetenschap
Tot ongeveer 1930
Zoals gezegd, de geschiedenis heeft het concept ras gecreëerd. Er zijn meerdere definities van het woord ras, maar de meeste hebben gemeen dat ze proberen de volkeren te catalogeren op basis van fysische verschillen, zoals huidskleur, haarstructuur, gelaatskenmerken en oogstand.
Deze kenmerken zijn echter het gevolg van een evolutieproces bij verschillende volkeren dat op grote geografische afstand van mekaar heeft plaats gehad. De materiële omstandigheden van deze verschillende plaatsen is grotendeels de oorzaak van deze fysieke verschillen.
Het woord ras wordt voor het eerst in de betekenis van fysische verschillen gebruikt door de Engelsen ergens in de 17de eeuw. Daarvoor werd het woord ook reeds gebruikt, maar dan eerder om taalgroepen ( Latijns, Arabisch ras), om religieuze groepen ( het joodse ras) of om ethnische groepen ( het Franse, Spaanse, Slavische ras) aan te duiden.
In de Oudheid (bij de Grieken en Romeinen, en ook bij de vroege christenen in Europa bijvoorbeeld) heeft men geen enkel concept gevonden dat naar “ras” verwees. Een donkere man met kroeshaar was een Nubiër en een bleke man met blond haar was een Germaan.
In Europa echter groeide in de late Middeleeuwen de idee van een verwantschap naar bloed of afkomst. Dit kwam het eerst tot uiting naar aanleiding van een anti-joodse stroming. De vele religieuze argumenten werden hiervoor rijkelijk door de katholieke kerk aangevoerd om interne politieke, sociale en economische spanningen uit te leggen. Hierbij werd in de eerste plaats het argument van de moord op Christus gebruikt, terwijl we inmiddels weten dat de kruisdood een Romeinse straf was, voorbehouden aan rebellen en opstandelingen tegen het Romeinse gezag. Bij religieuze overtredingen lieten de Romeinen, zoals overal elders in bezette gebieden, de authoriteit bij de lokale religieuze kaste, en deze hanteerde steniging als straf.
Als tweede onderliggende argument van de anti-joodse campagne werd dikwijls materiële ellende van de massa toegeschreven aan de rijkdom van “enkele” joden. Dit was inderdaad duidelijk zichtbaar, maar op zichzelf het gevolg van een kerkelijke beslissing dat joden de klassieke beroepen niet mochten uitvoeren en daarom actief waren geworden in een aantal activiteiten ( geldwissel en bankactiviteiten) waarvan het belang snel groeide als gevolg van handel, maar eveneens door de rijkdom verslindende koningen en bisschoppen, die permanent geldnood hadden. Laat er ons terloops nog aan toevoegen dat de meeste joden eigenlijk maar kleine handelaren waren of gespecialiseerde beroepen hadden en dat slechts weinigen echt rijke burgers waren.
Begin 19de eeuw, ironisch genoeg op het hoogtepunt van de Eeuw van de Verlichting, werd het catalogeren van mensen, naar analogie met andere snel evoluerende takken van de wetenschap, voor het eerst aangevat. De ontdekking van nieuwe geografische gebieden in die periode, de kolonisatie en vooral de exploitatie van deze regio's, leidde tot de rationalisatie van het begrip van inferioriteit van de volkeren in deze gebieden. Reeds in de vorige eeuw waren de eerste sporen van deze theorie te vinden in het werk van de Franse naturalist Louis LeClerc, Comte de Buffon. Hij poneerde de Europese superioriteit met de verklaring dat het mensdom was ontstaan uit de Europeanen.
Vervolgens ontwikkelde de Zweedse botanist Linnaeus zijn “natuurlijk systeem” waarin hij de basis vastlegde voor de classificatie van het mensdom. Hij stelde dat er vier soorten mensen waren: Americanus, Asiaticus, Africanus en Europaeus. Voor ieder van deze groepen definieerde hij ook typologische, fysische en gedragseigenschappen.
Daarop baseerde Johann Blumenbach zijn vijf rastypes: Caucasiër, Mongool, Ethiopiër, Amerikaan en Maleisiër. Hierbij werd uiteraard de Caucasiër als het ideaalbeeld voorop gesteld.
Het is echter vooral in het begin van de 19de eeuw dat de American School of Anthropology een belangrijke rol heeft gespeeld in de “wetenschap der rassen”, in de allereerste plaats met de bedoeling om de fysische en intellectuele verschillen tussen “rassen” aan te tonen en vooral om de blanke superioriteit te benadrukken. Samuel Morton, Josiah Nott en George Gliddon waren mede-grondleggers van de theorie van de polygenetica, het geloof dat een hiërarchie van menselijke rassen een separate scheppingsbron had.
Samuel Morton experimenteerde rond de inhoud van de schedel en de intelligentie. Hij heeft honderden schedels van over de gehele wereld opgemeten en concludeerde hieruit dat de Caucasiërs en Mongoolse rassen de hoogste schedelinhoud hadden en dus het hoogste niveau van intelligentie hadden en Afrikanen uiteraard de kleinste schedelinhoud. Zijn werk werd voor meer dan een eeuw de basis voor verdere studie over intelligentie en ras. Herinner u de vruchteloze pogingen van de Nazi-geleerden om eveneens hun rassentheorie te baseren op schedelonderzoek. De beschrijvingen van Rosenberg reflecteren vandaag veel meer Arabische kenmerken dan joodse. Noteer dat behalve de orthodoxe joden die opvallen door hun kledij, het vrij moeilijk is een jood te onderscheiden van een Europeaan. De Nazi’s hadden trouwens de Davidsster nodig om de “doorsnee” jood te herkennen. Meerdere verhalen zijn bekend van joden die in Nazi-organisaties hebben geleefd zonder op te vallen.
Meer dan honderd jaar na Morton heeft Stephen Jay Gould de verzamelde informatie van Morton overgedaan en getest. Hij kwam tot de vaststelling dat Morton de gegevens had aangepast aan zijn eerdere subjectieve idee. Zelfs tegenspraken uit zijn onderzoek had hij aangepast om overeen te komen met zijn vooraf vastgelegde conclusies. Sociale concepten gingen voor op de wetenschap.
Bij het begin van de 20ste eeuw werden echter geheel nieuwe denkpistes aangesneden. De recente ontdekkingen rond erfelijkheidsfactoren, de genen, leidden tot dit nieuwe denken. Maar de genetica leidde vrij snel tot een formatief modern racisme. De idee dat “raciale” verschillen van het uiterlijk en complex sociaal gedrag kon geïnterpreteerd worden als genetisch onderscheid tussen de zogenaamde raciale groepen, leidde met name tot deze conclusie in de eerste plaats door de eugenetische beweging. Francis Galton, de grondlegger van deze theorie, ging ervan uit dat hij de “gepaste rassen" een betere kans kon geven om “over minder gepaste" te heersen. Zie Inquires into Human Faculty and its Development uitgegeven door MacMillan and Company, New York, 1892. Dit zou nog steeds volgens deze eugenetici kunnen gebeuren door de bepaalde groepen te laten kweken binnen dezelfde groep of door bepaalde groepen het recht te ontzeggen om verder te kweken, indien nodig door sterilisatie zoals in de VS of door genocide zoals in Nazi-Duitsland.
De eerste drie decennia van de 20ste eeuw propageerden ze heel heftig de idee dat menselijke rassen erfelijk zowel mentaal als fysisch verschilden en dat kruisingen biologisch zeer schadelijk waren. Charles Davenport, een bioloog van Harvard schreef zelfs dat “er verschillen in mentale capaciteit” zijn.
De Amerikaanse eugenetici waren echter een product van hun maatschappij en schreven voor hun publiek. De blank/zwarte problematiek was het uitgangspunt van hun stellingen. Hun beweringen rond intelligentieverschillen, ziektepatronen en muzikaliteit zijn jaren later allen stuk voor stuk weerlegd. Maar ze vormden wel de basis van de segregatietoestand die tot op vandaag blijft verder leven in de VS.
Na 1930
Vanaf begin dertiger jaren van de 20ste eeuw kwamen een aantal onderzoekers echter met een aantal argumenten tegen de idee van onveranderlijke genetische verschillen van de eugenetici. Ze toonden aan dat menselijke rassen zich als dynamische bevolkingsgroepen onderscheidden door de variaties van de frequentie van de genen onderling. Bovendien weerlegden diepergaande studies aan dat één ras bijzondere kenmerken zou hebben boven een ander ras of dat één individu typisch was voor een ras.
Theodosius Dobzhansky concludeerde in zijn verschillende werken dat het aantal verschillende rassen afhankelijk was naar gelang welke kenmerken men onderzocht. Als, met andere woorden, zo stelde hij, menselijke verschillen reëel zijn dan bepaalt de gekozen methodologie de onderliggende evolutionaire hiërarchie. Dit standpunt werd in hoge mate bepaald door nieuwe genetische bevindingen, onder andere dat genetische variaties veel meer voorkwamen tussen individuen dan oorspronkelijk gedacht. Verder werden bepaalde eugenetische stellingen rond verschillen tussen soorten onderling weerlegd door een wetenschappelijke ontwikkeling die we inmiddels evolutionaire synthese ( een kruisbestuiving van bevolkingsgenetica, experimentele genetica en natuurlijke geschiedenis) in de biologie noemen.
Tussen 1930 en 1950 werden een hele reeks werken gepubliceerd door de biologen Dobzhansky en L.C. Dunn, door de anthropologen Ruth Benedict en Ashley Montagu, door Nobelprijs winnaar Ralph Bunche en historicus Jacques Barzun. De gemeenschappelijke noemer van deze onderzoeken stelt dat de idee van ras geen onveranderlijke constante is. Vooruitgang in genetica en in het bijzonder de ontdekking van de dubbele helix in 1953 bevestigde de complexiteit van de menselijke erfenis en de absolute onjuiste basis van het rasconcept.
Andere onderzoeken, zoals deze van de psycholoog Otto Klineberg, toonden aan dat zwarten in vier noordelijke ( dus relatief rijkere) staten betere intelligentieresultaten behaalden dan blanken in vier van de zuidelijke staten waar het onderwijsniveau laag was. Resultaten op basis van materiële en culturele verschillen weerlegden aldus de intrinsieke verschillen tussen de zogenaamde rassen.
Maar het idee over rassen en het daarmee samenhangende racisme bleef overeind. In de eerste plaats omdat racisme een sociaal-maatschappelijke ideologie is die dikwijls politiek wordt ondersteund of gebruikt. En bovendien is een vooroordeel nooit op een rationele basis gestoeld. Racisme blijft echter in de eerste plaats een ideologie van de blanke wereld. Maar het is niet uitsluitend blank. Chinezen bijvoorbeeld hebben het in Z-O Azië ook steeds hard te verduren gehad. Japanners beschouwden alle andere volkeren als minderwaardig.
3. Historiek van het racisme
Meerdere onderzoekers, historici en academici van de jaren 50 die de geschiedenis van de oprichting van de kolonies in de VS bestudeerden, ontdekten tevens dat de voornaamste basis van het blanke racisme parallel loopt met de geschiedenis. Hun onderzoek toonde aan dat onze ideeën rond ras in de 17de eeuw niet bestonden. Het boek met een zeer groot impact rond dit thema was American Slavery, American Freedom uit 1975 van Edmund Morgan. Het is de gedetailleerde geschiedenis van Virginia, de eerste succesvolle Engelse kolonie.
Jamestown in Virginia werd in 1607 gesticht door jonge Engelsen die op zoek waren naar snel succes en fortuin. De onderwerping van de lokale bevolking ging echter niet zo makkelijk. De indianen aanvaardden geen slavernij en bovendien waren ze zeer slecht bestand tegen Europese ziektes. Goud en zilver bleek hier, in tegenstelling tot de door Spanje veroverde gebieden, niet aanwezig te zijn.
Deze kolonisators ontdekten echter de tabaksplant die hen rijkdom kon brengen. De teelt ervan vereiste hard werk, maar arbeidskrachten waren eerder schaars. Heel vlug begonnen de kolonisators blanke knechten uit England in te voeren. Deze werden gekocht en verkocht, slecht gevoed, gekleed en gehuisvest als echte slaven. Hun sterftecijfer was hoog. Als ze echter de verplichte periode overleefden ( meestal 4 tot 7 jaren), kregen ze hun vrijheid, de mogelijkheid om zelf grond en knechten te verwerven en mogelijk zelf fortuin te maken.
In 1619 kwamen de eerste Afrikanen aan. We weten dat ze Spaanse en Portugese namen hadden en dat ze geen echte slaven waren. De Engelsen in die periode kenden slavernij niet, maar waren wel vertrouwd met knechtschap. De Afrikanen assimileerden als arbeiders met verschillende vormen van arbeidsovereenkomsten, net zoals de Europeanen. Een aantal verwierven zelfs land en vee en een huis. Er is het geval bekend van een zekere Anthony Johnson die 440 acres land bezat en Afrikaanse, Europese en Indiaanse knechten. Deze Afrikanen hadden stemrecht in de assemblee net zoals de Europese eigenaars. Gemengde huwelijken kwamen relatief veel voor. Meerdere gerechtsstukken bewijzen dat er geen enkel stigma bestond op dat ogenblik.
De accumulatie echter van eigendom in de handen van een steeds kleiner wordende groep en verregaande vormen van corruptie leidden tot ernstige spanningen. In 1676 vond Bacon’s Rebellion plaats, een rebellie van duizenden arme arbeiders ( negers en vooral Ieren). De leiders van de kolonie beseften dat ze maatregelen moesten nemen om dat in de toekomst te vermijden.
De maatregelen die eind 17de en begin 18de eeuw werden genomen, leidden regelrecht naar raciale slavernij. Een reeks wetten beperkten de rechten van de zwarten. Nieuwe Afrikanen werden rechtstreeks ingevoerd uit Afrika. In tegenstelling tot de eerste Afrikanen waren zij heiden ( d.w.z. niet christelijk en dus marginaal), kenden geen Europese talen of gewoonten. Sommige kolonisten stelden dat zij geen recht onder Britse wet hadden en dus tot arbeid konden worden gedwongen. De voorkeur voor Afrikanen was ingegeven door de ervaring van de Engelsen met Afrikanen in de Caraïben. De meesten onder hen kenden tropische landbouwtechnieken uit Afrika en hadden kennis van metaal- en houtbewerking, van weven en leerlooien. En bovenal waren ze redelijk bestand tegen klimaat en ziektes, in tegenstelling tot de Indianen en de Ieren.
De plantage-eigenaars kregen bovendien effectieve sociale controle over deze goedkope werkkrachten. In de periode van 1690 tot ongeveer 1723 werden honderden wetten gestemd die de rechten van de Afrikanen en hun kinderen volledig beperkten. In 1723 werd zelfs de vrije negers verboden nog te stemmen. In 1691 vervolgens werden gemengde huwelijken verboden. In deze wet werd voor het eerst de categorie “blank” ingevoerd. Arme blanken kregen allerlei privileges om de solidariteit tussen alle arme arbeidskrachten te breken. De Afrikanen werden langzaam gereduceerd tot permanente slavernij, eigenaars mochten geen slaven meer vrijlaten en onderwijs en opvoeding werd aan de zwarten ontzegd. Het begrip ras werd ingevoerd als een mechanisme tot sociale verdeling.
Tegelijk werden stereotypes en verschillen rond ras benadrukt en de toenmalige wetenschappers in Europa en de VS droegen daar bewust toe bij. En de kerk deed de rest. De Scala Naturae werd weer tevoorschijn gehaald om aan te tonen dat de natuur of God de mensen ongelijk had geschapen. De fysieke verschillen van zwarten, maar ook van de Indianen, werden de merkpunten van hun status.
Deze stereotypes werden nog versterkt na de opstand van de zwarten in Haïti in 1791. De schrik voor slavenopstanden leidde tot nog grotere beperkingen en hardere repressie. Massa’s vulgariserende publicaties, meestal would-be wetenschappelijk, werden verspreid om de idee van ongelijkheid en minderwaardigheid te propageren.
In 1865 werd de slavernij in de VS afgeschaft, maar ras als een sociale status was inmiddels diep geworteld. En wetten ( de black codes van de jaren 1860 en de Jim Crow wetten van de jaren 1890) werden desondanks verder gestemd om segregatie te bevorderen.
De Europese kolonisatoren echter hebben allen in meerdere of mindere mate een gelijkaardige politiek toegepast in Afrika zelf; de meest brutale tot voor kort in Zuid-Afrika.
4. Enkele voorlopige conclusies
Ieder individu is het resultaat van de bevolkingsgroepen waaruit hij of zij is voortgekomen. De gelijkenissen zijn het gevolg van de eeuwenlange geschiedenis van huwelijken en relaties in de eigen directe omgeving, waardoor statistisch meer gelijkenissen op lokaal vlak zijn ontstaan. De eventuele lokale verschillen duiden eveneens op historische gebeurtenissen. Zo hebben de onderzoekers van het Franse INSERM een Arabisch genetisch spoor in de buurt van Poitiers ontdekt; blijkbaar een overblijfsel van de Karel Martel periode.
De geneticus en linguïst Luigi Cavalli-Sforza heeft de gegevens van 42 bevolkingsgroepen over vijf continenten vergeleken volgens 120 genetische merkpunten en hiermee de genetische stamboom van de mensheid gereconstrueerd. Hierbij onderscheiden zich zeven grote families: de Afrikaanse, de Caucasische, de Americo-Indiaanse, de Noord-Aziatische, de Zuid-Aziatische, de eilanders uit de Stille Oceaan en de Australische aboriginals. Allen stammen ze overduidelijk af van één enkele bevolkingsgroep, ontstaan tussen centraal Afrika en het Midden-Oosten ongeveer 200 000 jaar geleden.
Een andere vaststelling is dat sommige bevolkingsgroepen die genetisch vrij identiek zijn fysionomisch helemaal niet gelijk zijn ( Turken en Noren bijvoorbeeld of ook nog Zweden en inwoners van Sri-Lanka, die bij de migratie van méér dan 40 000 jaar geleden uiteen zijn gegaan). Sommigen hebben daarentegen wel gelijkaardige trekken bewaard hoewel nu levend op behoorlijk grote afstand van mekaar ( bosjesmannen uit de Kalahari en Japanners hebben nog steeds dezelfde oogplooi).
Europese culturen beschouwen nog steeds huidskleur als een raciale trek bij mensen. Maar ondertussen weten we dat huidskleur een aanpassing is van de mens aan een hoeveelheid UV straling in zijn omgeving. Donkere huidskleur beschermt tegen hoge straling die cellen doodt en verbrandt en DNA beschadigt; lichte huidskleur daarentegen is aangepast aan lage straling en compenseert vitamine D. De eindeloze schakeringen van de huidskleur zijn een gevolg van lokale omgevingsstraling. In het Europese hooggebergte zijn de bewoners merkelijk donkerder dan in de laaglanden. De Eskimo’s zijn eveneens veel donkerder. Afrikanen en Melanesiërs zijn bijna even donker, en leven elk aan de andere kant van de wereld, maar ze hebben daarentegen vrij hoge genetische verschillen.
Huidskleur reflecteert echter geen algemene genetische verschillen. Zuid-Europeanen zijn Caucasiërs, maar wel opmerkelijk donker. Recent onderzoek van de American Association of Physical Anthropologists leert ons dat de Europeanen van voor 8 000 jaar er helemaal anders uitzagen dan vandaag. Pas vanaf dan kwamen variantes met lichtere huidskleur voor en nog later vinden we het gen dat verantwoordelijk is voor blond haar en nog later voor blauwe ogen. Noteer terloops ook dat lactose tolerantie vanaf dan voorkomt. Deze fenomenen zijn namelijk onderling verbonden. Prof. Nina Jablonski van de Pensylvania State Universiry stelt dat het pigmentatie gen zorgt voor de optimalisatie van de vitalmine D synthese en de lactose tolerantie zorgt ervoor dat de suikers en de vitamine D van melk verteren. De Europeanen waren dus behoorlijk donker in die periode en Zuid-Europeanen zouden dat nog een paar duizend jaar blijven. Pas toen herders uit het Midden-Oosten zich met hen vermengden rond 5 800 jaar geleden, werd de huidkleur in Europa lichter.
Wat in Brazilië “blanken” worden genoemd zouden door de Amerikanen “negers” genoemd worden. De definitie van huidskleur is dus op zichzelf ook een probleem.
Trek een denkbeeldige lijn van noordelijk Noorwegen naar Ethiopië bijvoorbeeld en bekijk het eindeloze aantal schakeringen van blank ( eigenlijk roze) tot zwart. Roemenen worden aanzien als Noord-Afrikanen en sommige mensen uit de Maghreb zijn duidelijk lichter van huidskleur dan sommige Spanjaarden of Italianen.
Ras is geen wetenschappelijk begrip. Het is correcter de term ethnie te gebruiken, maar dit is inderdaad alleen maar een kwestie van semantiek.
Ras is een sociale constructie ingegeven door economische en dus ook politieke belangen. Het fenomeen dat er maatschappelijk aan vasthangt, namelijk racisme, wordt uitgeoefend door de sterkere groep ( materiaal, economisch, militair) op de zwakkere.
Met de verschuiving van economische, zie ook politieke macht is de waarschijnlijkheid zeer groot dat de blanke wereld haar basis voor discriminatie op basis van “ras” verliest, misschien zelfs ( volgens ons zeer waarschijnlijk) zelf het voorwerp wordt van discriminatie in de toekomst.
Het ironische wordt dan wellicht dat de blanke huidskleur als element zal worden gebruikt tegen de blanke, wellicht bezwaard door de revanchegevoelens voor meer dan twee honderd jaar brutaal racisme.
Literatuur
Barth, Frederik. Ethnic Groups and Boundaries, The Social Organization of Culture Defference.
Eriksen, T.H. Ethnicity and Nationalism, Anthropological Perspectives.
Cavalli-Sforza, Luigi Luca. The Great Human Diasporas. The History of Diversity and Evolution. 1993
Crow, Tim. The Speciation of Modern Homo Sapiens. 2002
Foley, Robert. Humans before Humanity. 1995
Oppenheimer, Stephen. The real Eve: Modern Man’s Journey out of Africa. 2003
Stringer, Chris en McKie, Robin. African Exodus. 1996
Sykes, Brian. The Seven Daughters of Eve: The Science that Reveals Our Genetic Ancestry. 2002
Fish, JM. The myth of Race. 2002
Futuyma, DJ. Evolutionary Biology, 1986
Hochberg, Z en Templeton, AR. Evolutionary perspective in skin color, vitamin D and its receptor. 2010
Long, JC en Kittles, RA. Human genetic diversity and the nonexistence of biological races. 2003
Templeton, AR. Out of Africa again and again. 2002
Augstein, HF. From the land of the Bible tot he Caucasus and Beyond. 1999
Baum, Bruce. The rise and fall of the Caucasian race: a political history of racial identity. 2006
Cavalli-Sforza, Luigi Luca. Genes, Peoples and Languages. 2000
Gould, Stephen. The Mismeasure of Man. 1981
Goldberg, David. Anatomy of Racism. 1990.
Montagu, Ashley. Man’s Most Dangerous Myth: the Fallacy of Race. 1997
Myrdal, Gunnar. An American Dilemma: the Negro Problem and Modern Democracy. 1996
Dunn and Dobzhansky. Heredity, Race and Society. 1946
Risch, Burchard, Ziv and Tang. Categorization of Humans in Biomedical Research: Genes, Race and Disease. 2007
Ligio Leonard. English Origins of Early American Racism, 1976
Parent Anthony. Foul Means: The Formation of Slave Society in Virginia 1660-1740, 2003
Allen Theodore. The Invention of the White Race, 1994
Goodman A. A Troublesome Racial Smog, 2014
Fairbanks D.J. Everyone is African: How Science Explodes the Myth of Race, 2015
Sussman R.W. The Myth of Race: The Troubling Persistence of an Unscientific Idea, 2014
Sarich V en Miele F. The Reality of Human Differences, 2004