Wat was er vòòr de godsdienst? (deel 1)

handen

Deel 1.  Eerste benadering.

Indien paarden een god zouden hebben, zou deze eruit zien als een paard.

(Xenophanes van Colophon 570 – 478 of 480 VMTR)

 

Inleiding

Godsdiensten vandaag zijn gestructureerde organisaties ( sommige weinig en andere zeer verregaand) met hun eigen verhalen, bijbels, liturgieën en een credo als basis. Bovendien zijn ze sterk hiërarchisch gestructureerd met onderaan de gelovigen of volgelingen en bovenaan een “clerus”. Godsdiensten aldus gedefinieerd zijn echter behoorlijk jong. Maar wat was er vóór dit alles ? Waarom hebben we eigenlijk godsdiensten en waarom zoveel ?

Eén van de meest aannemelijke theorieën is dat, toen mensen van stammen van kleine jagers/verzamelaars evolueerden naar grotere landbouwgemeenschappen waar samenwerking en verdraagzaamheid noodzakelijk was onder deze culturen met soms een verschillende en vreemde oorsprong. Godsdienst was daarbij, samen met het geloof in een moraliserende godheid, een culturele en materiële aanpassing aan deze uitdaging.

Godsdienst, zo stellen de meeste wetenschappers, vervult de behoefte om een zin en een uitleg voor het bestaan te vinden. Ze besparen mensen existentiële angst terwijl ze eveneens de sociale organisatie en samenhang ondersteunen.

Eén zaak is ondertussen, na enkele decennia grondig onderzoek duidelijk geworden: godsdienst is net als economie, sociale ontwikkeling, biologie, cultuur en politiek onderhevig aan evolutie. En alle godsdiensten hebben een evolutie ondergaan. Ze hebben in dit proces elementen van mekaar geleend en aangepast aan de eigen behoeften en omstandigheden.

Maar wat bestond er vóór deze gestructureerde godsdiensten ?

 

Even verduidelijken.

Alles begint met de definitie van het begrip of fenomeen godsdienst.

Wat is het eigenlijk ?

Er is zeer veel over gepubliceerd, maar een éénduidige en sluitende definitie hebben we niet gevonden. De antropoloog, de psycholoog, de bioloog, de filosoof, de socioloog en de theoloog hebben elk een eigen definitie. Wat in de eerste plaats betekent dat religie vele aspecten van het leven omvat.

Het begrip religie is in de allereerste plaats een westers concept. In het Oosten bijvoorbeeld is het moeilijk om religie te scheiden van de rest van het dagdagelijkse leven. In het Westen daarentegen bestaat de theïstische erfenis van het judeo-christianisme en de islam, waarbij er een klaar onderscheid bestaat tussen de transcendente god en al het andere.

Wij herhalen: een definitie van het begrip godsdienst is onmogelijk. Maar materiële elementen die wijzen op vormen van religiositeit daarentegen kunnen wèl worden bepaald. En uiteindelijk zijn het enkel deze elementen die voor ons in dit artikel van belang zijn. Wanneer ongeveer kunnen we spreken over religieuze manifestaties, of minstens over facetten waarbij men er kan van uit gaan dat er een transcendentaal bewustzijn aanwezig was ?

Algemeen stellen we dat de vroegste tekenen van een vorm van religiositeit gebaseerd zijn op een rituele benadering van de dood en de behandeling van de doden. Het duidt op een bewustzijn van de begrippen leven en dood en eventueel reeds op een mogelijk geloof in een hiernamaals. Rituele begrafenissen duiden op een bewustzijn van de dood, die het dagelijkse leven overschrijdt.

De oudste archeologische vondst die duidt op behandeling van overledenen komt uit Atapuerca in Spanje, vermoedelijk van Homo heidelbergensis. Neandertalers waren eveneens bij de eerste hominiden die doden begroeven met een zeker ritueel. In graven in Shanidar in het hedendaagse Irak, in Krapina in Kroatië en in de Kebara grot in Israël werden overblijfselen gevonden met stenen werktuigen en beenderen van dieren ( voedsel voor onderweg ?).

De vroegste begraafplaats van de moderne mens werd gevonden in Kafzeh in Israël. De overblijfselen werden gedateerd op 100 000 jaren geleden. De skeletten waren geverfd met rode oker. Meerdere werktuigen werden hier gevonden evenals het skelet van een beer in de armen van één der overledenen.

Een ander fenomeen dat duidt op religieuze praktijken is het gebruik van symbolen. Tekeningen en afbeeldingen zijn een middel om met de bovennatuurlijke wereld en figuren te communiceren en deze concepten te delen met anderen. Deze materiële vorm is het middel om een bovennatuurlijk concept gemakkelijker te begrijpen en uit te leggen. Kunst en symbolisme zijn het bewijs dat de mens in staat is tot abstracte ideeën en tot verbeelding, nodig om een religieus denken te ontwikkelen.
Het vroegste bewijs van dit symbolisch gedrag vinden we ongeveer 100 000 jaar terug in Afrika: de skeletten geverfd in rode oker. Dit had geen enkel praktisch nut en zou dus een symbolische betekenis hebben of werd gebruikt bij rituelen. Bij vandaag nog levende stammen van jagers wordt dit rode oker nog steeds gebruikt voor uitsluitend rituele doeleinden.

 

Eerste fase: het animisme.

De eerste vormen van godsdienst waren waarschijnlijk rituelen ontstaan uit de basisbehoeften van de kleine groepen en stammen ( men schat van enkele tientallen tot maximum een paar honderd mensen). Bij deze eerste hominiden waren deze behoeften elementair: voedsel, bescherming ( tegen de natuur, vijandige dieren en ziekten), en de voortplanting.

In deze context waren alle elementen belangrijk in hun visie op hun leven en omgeving; alle elementen waren mytisch. Hoe weten we dit zonder geschreven bronnen ? We weten het niet, maar we leiden het af uit de “geloofsregels” van de volkeren en stammen die geïsoleerd en ver van de hedendaagse wereld hebben geleefd en die we vrij recent ( de laatste paar honderd jaar) hebben ontdekt en gedocumenteerd. Alles duidt zonder twijfel op gelijkenissen met de religieuze visies van de jagersvolkeren ( van Siberië tot Afrika, van de Aboriginals tot de indianen uit Midden- en Zuid-Amerika). Algemeen noemen we deze godsdienstige vormen sjamanisme of animisme ( hoewel niet 100 % identiek ). Voor de geïnteresseerde lezer bevelen we het werk aan van Claude Lévi-Strauss en La réligion des origines van Emmanuel Anati, evenals Primitive Culture van Burnett Taylor. Volgens het animistisch concept bestaan geesten en zielen niet enkel in mensen, maar eigenlijk in alles , alles denkbaar en bekend. Een ander zeer belangrijk aspect van het animisme was de verering van de voorouders die met hun kennis, zo dacht men, konden helpen en beschermen. Religieuze projecten die hieruit zijn ontstaan zijn sjamanisme, shinto in Japan en enkele stromingen binnen het hindoeïsme.

De animistische gemeenschappen van de jager-verzamelaars hadden nauwelijks structuur in de moderne betekenis van het woord: geen specifieke duidelijke vorm van leiderschap en geen arbeidsdeling in economische zin, maar ze hadden wel religieuze experten, de sjamanen. Het woord komt uit de taal der Tungus, een nomadenvolk uit Siberië en betekent ongeveer “hij die weet”. Ze hadden een goede kennis van de eigenschappen van planten en bomen, die ze gebruikten om te genezen, maar soms ook om trance-achtige séances uit te voeren om in contact te komen met de geesten van onder andere de voorvaderen en aldus informatie te verkrijgen uit de bovennatuurlijke wereld. De sjamaan was aldus een cruciale tussenpas naar het ontstaan van georganiseerde godsdienst.

Dit geloof in het AL als een geestelijke entiteit zou lang naleven in de hieruit ontwikkelende nieuwe religieuze stromingen.

 

Volgende fase: het polytheïsme.

De eerste sporen van georganiseerde godsdienst dateren van ongeveer 11 000 jaren terug in het Midden-Oosten. De uitvinding, of eerder de toepassing van landbouw veranderde de toenmalige wereld grondig ( sommigen plaatsen het Kaïn-Abel verhaal in deze context: de jager versus de boer). Op het einde van de laatste ijstijd ( ongeveer 10 000 VMTR = vóór de moderne tijdrekening) verhuisden diersoorten en dus ook de jagers. Sommige planten gedijden in gunstiger klimaat en op vruchtbare grond in de overstromingsgebieden van Tigris en Eufraat, en ook de Nijl, de Indus en verder in China en Midden-Amerika. Sommige grassoorten werden doorontwikkeld tot primitieve graansoorten. Deze groeiden in een grote regio en keerden met een vaste regelmaat terug. Er was een periode van dood en hergeboorte van iedere belangrijke plant uit hun directe leven. Dit zou zich ook gaan vertalen in hun godsdienstige benadering. De cycli van het graan, van zonsopkomst en -ondergang, van winter en zomer deden de mythes van verrijzenis en wederopstanding ontstaan.

Eerste sedentaire woonvormen ontstonden. In het begin waren er zeer zeker nog verschillende gemengde tussenvormen. De gehele periode gaat van ongeveer 8000 tot 3500 VMTR. Noteer dat landbouw ergens rond 7000 in Zuidoost Europa, rond 5000 in Centraal Europa en rond 4000 in Noord Europa verscheen. De aanpassing ging dus behoorlijk langzaam, maar was wel maatschappelijk ingrijpend.

Een direct gevolg was een bevolkingsexplosie en een versneld tempo van technologische ontwikkeling. De overgang van de kleine groepen en stammen jagers/voedselverzamelaars naar in volgorde dorpen, steden, stadstaten, staten en koninkrijken versnelden meer gespecialiseerde en ontwikkelde vormen van godsdienst aangepast aan de nieuwe politieke en sociale omgeving. De stammen en groepen met hun supra-natuurlijk geloof pasten niet meer bij een systeem met een centrale overheid, waarbij groeiende rijkdom en bezittingen op een rechtvaardige manier moest worden verantwoord, en waarbij vrede moest worden gehandhaafd tussen individuen zonder enige band of relatie. Organisatie en structuur werd belangrijk. Talent en dus individu werden eveneens belangrijker. In de achtergrond van deze ontwikkeling ontstonden ook de eerste primitieve vormen van schrift ( nodig voor handel, boekhouding en beheer). Godsdiensten gebaseerd op een moraliserende godheid hebben vast en zeker de groei van uitgebreide groepen van onderling individuen zonder onderlinge stam of familieband vergemakkelijkt. Godsdiensten raakten ook verstrengeld met elkaar. Deze fusie was cement voor de nieuwe complexere gemeenschappen. Deze structuren vormden de verst ontwikkelde sociale organisatie rond 7000 VMTR en waren eveneens de finale fase van de prehistorie.

Een aantal technieken werden relatief snel ontwikkeld: bosontginning voor huizenbouw, maar tegelijk ook voor het uitbreiden van landbouwgrond, irrigatie en later stenen, houten en nog iets later metalen ploegen. De groei van nederzettingen in omvang en aantal zorgden voor conflictsituaties. Het beheer van het voedsel en de reserves vroeg om hiërarchie en aangepaste sociale en politieke organisatie. Jericho bijvoorbeeld had tussen 9600 en 6900 VMTR een enorme muur en greppel; dit vergt mensen, middelen en een organisatie.

Schapen aanvankelijk wilde, later gedomesticeerde, vervingen langzaam de gazelle, zoals we terugvonden in de opgravingen van Tel Abu Hureyra in het huidige Syrië. Menselijke resten tonen ook een toename van tandslijtage door het eten van granen. De materiële wereld van de mensen veranderde.

Staten die uit deze neolithische revolutie zijn gegroeid, zoals Mesopotamië en Egypte waren theocratieën, waarbij het hoofd, de koning of de farao de dubbele rol van politiek en spiritueel leider had. Onderzoekingen in de hele wereld hebben diezelfde structuur aangetoond waarbij de politieke macht uiteindelijk werd verworven door goddelijke autoriteit.

De geesten werden goden, in de eerste plaats van deze natuurfenomenen die voor hen belangrijk waren: god van de regen, de donder, de bliksem, de zon, de oogst, de dood en de vruchtbaarheid.

 Animisme werd langzaam, zeer langzaam een polytheïsme. Nog later zou er één overwegende god, zeg maar een hoofdgod komen ( henotisme). Veel later zou die hoofdgod en zijn nevenvormen uitgroeien tot één enkele god. Ieder van deze fases ging zeer langzaam en over een zeer lange periode. Ze waren duidelijk het gevolg van wijzigende politieke, sociale en economische omgevingen.

De “nieuwe” goden van Mesopotamië bijvoorbeeld waren allesbehalve goddelijk. Ze hadden alle goede en ook de minder goede karaktertrekken van de mensen, anthropomorf dus. Alleen hadden ze bovennatuurlijke krachten. We vinden hetzelfde patroon terug in Egypte en China en elders in de wereld. In Polynesië bouwde men Marae, kleine piramide achtige tempels. In Mesopotamië bouwde men Ziggurats, grote piramides, en in Egypte ging men nog verder en hoger. In Polynesië maakte men houten godenbeelden en in Egypte gebruikte men goud.

 De nieuwe rituelen werden gestructureerd en stap voor stap door een voorloper van de huidige clerus voorgezeten en beheerd. De leer werd aan de mensen gebracht en verantwoord door de goddelijke autoriteit van de koningen of farao’s. De burgers waren niet langer medestaanders, maar zij ondergingen het geloof. Dit was het wezenlijke onderscheid tussen de eerste “religieuze” belevenissen en de eerste vormen van een “kerk”.

Deze evolutie loopt parallel aan een aantal materiële factoren die nodig waren om tot deze nieuwe fase van godsdienstige beleving te komen. Dit alles werd ongeveer 5000 jaren geleden nog extra versterkt door de uitvinding van het schrift. Woorden werden nu symbolen en maakten een efficiënter vorm van communicatie van ideeën mogelijk. Algemeen neemt men aan dat dit eerst gebeurde in Sumerië of het oude Egypte. Het diende origineel voor het bijhouden van goederenlijsten en boekhouding. Snel hierna werd het gebruikt om mythe vast te leggen. De eerste religieuze teksten zijn het begin van de religieuze mythologie. Het schrift zelf speelde een vitale rol in het ondersteunen en verspreiden van georganiseerde religie. De orale teksten die door sjamanen werden bijgehouden, waren beperkt tot de eigen gemeenschap. Het schrift daarentegen liet toe alle “heilige” teksten te stockeren en te laten “onderhouden” door een selecte groep (scribes en clerus). Het liet hen toe een coherente en uitgebreide doctrine samen te stellen, onafhankelijk van tijd en plaats.

 

Derde fase: via henotheïsme en monolatrie naar monotheïsme.

Tot 3000 VMTR is er geen enkele aanduiding van enige verdere conceptuele ontwikkeling van de godsdienstvormen. Tot plots (?) het monotheïsme tevoorschijn komt bij een eerder klein en onbekend volk, de Hebreeërs. Dit is echter niet plots en zomaar gebeurt. We verwijzen in de eerste plaats naar de serie artikels die we hierover op deze website hebben gepubliceerd. Er waren eerste tekenen lang voordien en de aanvaarding door de Hebreeërs is evenmin op één dag gebeurd. Er ging een langzaam proces van polytheïsme over monolatrie aan vooraf.

Ervoor kennen we alleen een korte en eerder gedwongen periode van farao Ekhnaton met zijn Aton monotheïsme. Het was een voorbode, maar ook een beslissing ingegeven door een politiek/religieuze machtsstrijd in het Egypte van toen. Mozes ( noteer dat dit Egyptisch is en betekent “ zoon van…” ) zou hierbij de verbinding zijn geweest naar de Hebreeërs, of zoals sommigen stellen een overgebleven priester van de Aton cultus. Wat ook het verhaal moge zijn, de geschiedschrijvers van dat ogenblik vermelden geen enkele exodus van het joodse volk uit Egypte en er zijn evenmin archeologische vondsten om het verhaal te staven. De echte basis ligt echter wel bij de visie van Abraham voor zover de geschiedschrijvers van de Hebreeërs ook hier geen loopje hebben genomen met  het verhaal en het tijdsbestek.

Voorafgaand echter zijn er wel meerdere aanzetten geweest naar monotheïsme of haar tussenvormen. Marduk in Mesopotamië en Assar in Assyrië waren beide ook onbelangrijke goden in minder bekende culturen, die echter uitgroeiden tot wereldmachten met koningen en keizers die grotere gebieden hadden ingelijfd. Die heersers hadden geen baat bij een panoplie van goden uit al die nieuwe gebieden, maar ze hadden eenheid en gemeenschappelijke referentiepunten nodig voor de samenhang van hun nieuwe natie. Bovendien hadden alle goden van het pantheon elk een eigen groep belanghebbenden: de tempels met de priesters en de offers, en met alle lokale volgelingen. Dit betekende een economische en zeker ook een politieke macht. Eén enkele god, direct verbonden met de koning ( later werd hij familie en nog later de zoon van deze hoofdgod en dus van goddelijke afkomst) was politiek een absolute stap vooruit. Geen concurrentie meer.

Het is duidelijk dat we hier nog geen volwaardig monotheïsme hebben, maar dit geloof in primaire goden hebben zeker basissen gelegd naar monotheïstisch denken. De mindere goden werden verwezen naar een nieuwe rol, onderworpen aan de belangrijkste god. Men noemde ze boodschappers ( in het Grieks angeloi, bij ons engelen).

De grootste invloed op de ontwikkeling van de Hebreeuwse godsdienst naar monotheïsme was echter hun diaspora naar Babylon en hun contact met het Zoroastrisme. Over deze godsdienst, die vandaag bijna uitgestorven lijkt, is zeer veel geschreven en toch weinig bekend. Het begint met het leven en achtergrond van Zarathustra ( Zoroaster in het Grieks) zelf waar meerdere versies over bestaan.

Wij interesseren ons hier alleen maar aan zijn religieuze en filosofische stellingen, hoewel natuurlijk de materiële achtergronden van de opkomst van het Perzische Rijk absoluut zeker de context van deze godsdienst hebben ondersteund.

Cyrus de Grote was een volgeling van Zoroaster. Hij liet de joden na zijn verovering van Babylon terugkeren uit ballingschap naar Jeruzalem en steunde ook bij de wederopbouw van de tempel. In overeenstemming met de leer voerde hij gelijkwaardigheid van rassen en gelijkberechtiging van vrouwen in !!! We schrijven ongeveer 550 VMTR.

De leer van Zoroaster is een mengeling van monotheïsme en dualisme, maar dat is ook het christendom en de islam en in mindere mate het jodendom. Alle basisideeën vinden we letterlijk terug in de drie grote monotheïstische godsdiensten: er is één god, Ahura Mazda, en die heeft geen gelijke, maar een tegenstrever ( de duivel of satan bij christenen en moslims); er is een permanent dualisme tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis; de mens heeft de vrije keuze uit dit goed of kwaad; op zijn keuzes zal de mens worden beoordeeld na zijn dood ( er is dus een leven na de dood) en worden beloond in een hemel ( een paradijs, wat in oorsprong een woord en een begrip is dat veel vroeger reeds door de Sumeriërs werd gebruikt ) of gestraft in een hel. In het Handboek voor Discipline van de Essenen, de Qumran sekte, vindt men ook deze stelling over het kwaad uitvoerig beschreven.

Ieder heeft een engelbewaarder. Er zijn goede en boosaardige engelen. Er komt een dag van het laatste oordeel. Al deze begrippen uit de leer van Zoroaster zijn onder één of andere vorm verwerkt bij de monotheïstische godsdiensten. Ook het hindoeïsme en het boeddhisme werden sterk beïnvloed door de leer. Zie de Ramayana tussen 800 en 600 VMTR en de epische strijd tussen goed en kwaad.

Voornaamste idee dat werd overgenomen is dit van een leven na de dood. Het judaïsme heeft dit begrip nauwelijks uitgewerkt, maar christendom en islam hebben er ongeveer hun belangrijkste punt van gemaakt en het heeft zeer zeker een groot deel gehad in de werving van nieuwe volgelingen. Geef toe, wie wil er niet een of andere vorm van eeuwig leven kopen ?

De ontwikkeling van het christendom en ook van de islam uit het judaïsme hebben we vroeger uitvoerig behandeld op deze website. Over hun ontstaan en interne strijd om tot één geloofsbasis te komen en over hun interne tegenstrijdigheden en crisissen zullen we binnenkort een reeks artikels publiceren. Daarin zullen we ook uitvoerig terugkomen op de verdere ontwikkelingen en geschiedenis van deze drie Abraham monotheïsmen.

 

De grote uitleenbibliotheek.

We bespraken zonet het grote impact van het Zoroastrisme vooral op de monotheïstische godsdiensten. Maar de gehele literatuur van de mythes en van de bijbel verhalen zijn bij de nadere bestudering van de teksten gedurende de laatste vijftig jaar een ontlening gebleken van voorgaande godsdiensten.

  1. Sommige verhalen zijn bijna letterlijk gekopieerd. Zo bijvoorbeeld het rieten mandje verhaal van Mozes dat is ontleend aan de geschiedenis van koning Sargon van Akkadië (2334 tot 2279 VMTR), het eerste bekende multinationale rijk. Ook de Gilgamesh, het eerste grote epische gedicht uit Mesopotamië ( ongeveer 2000 VMTR) vertoont opvallend veel gelijkenissen met het Oude Testament. Opvallend is dat de Gilgamesh zelf begint met vijf Sumerische gedichten.
  2. Zo ook de verrijzenis van Christus, voorafgegaan door tientallen verrijzenis geschiedenissen: Osiris in Egypte, Zalmoxis in Thracië, Ba’al in Fenicië, Maize in Midden-Amerika, Krishna in Indië, Tammuz in Mesopotamië, Bacchus in Rome en Attis in Griekenland.
  3. Het ontstaansverhaal uit de Genesis is een verhaal ontleend aan de Mesopotamiërs. De zondvloedverhalen zijn universeel. Het originele verhaal uit de bijbel was een ontstaansmythe gebaseerd op de Egyptische Hermopolitiaan tradities. In Babylon ontdekten de Hebreeërs eenzelfde verhaal dat zich afspeelde in de tiende generatie van de mensheid en dus veranderden zij hun eigen ontstaansverhaal in die zin aan.
  4. Een andere constante is het fenomeen chaos dat tot de creatie leidde. De Babylonische ontstaansmythe Enuma Elish, waarin Marduk chaos veranderde in zoet water ( Apsu = het mannelijke principe) en in zout water ( Tiamat = het vrouwelijk principe). Hieruit zijn, volgens het verhaal, alle andere goden ontstaan.
  5. De geboorte uit een maagd was blijkbaar een zeer gegeerd thema in de mythologie van de oudheid, lang voor de Christus geboorte. Voorbeelden zijn er tientallen. Boeddha uit Meya, vertaald Maria, geboren op 25 december; Farao Amenhotep III uit Mutemua; Krishna uit Devaki; Dionysos uit Semele; Hertha een Teutonische godin en maagd baarde een zoon; de Skandinavische godin en maagd Frigga baarde Odin; Osiris geboren uit Neith en Ba’al uit Ashtaroth. Een opmerkelijk verhaal is ook dit van de Perzische zonnegod Mithra, geboren uit een rots op 25 december als de nieuwe zon wordt geboren. Zijn twaalf gezellen en later zijn volgelingen vierden een feestdag van de verrijzenis rond pasen. En zij hielden de sabbath in ere.
  6. De meeste onderzoekers zijn het er ondertussen over eens dat bij de maagdelijke geboorte de schrijvers van het Nieuwe Testament verkeerdelijk het verhaal uit Jesaja 7:14 uit de Septuagint ( de Griekse vertaling van de joodse Tenach of Tanakh) hebben overgenomen. In het Griekse Septuagint staat Parthenos, of maagd. Maar in de Tenach ( zeg maar het Oude Testament) staat in het Hebreeuws Almah, wat meisje of jonge vrouw betekent. Maagd in het Hebreeuws is Betulah.
  7. Verder lijkt het Boek der Doden van de Egyptenaren verdacht veel op de Tien Geboden. En de Egyptenaren pasten ook de besnijdenis lang voor de Hebreeërs toe.

 

Als algemene conclusie kunnen we stellen dat alle verhalen afgeleid van een mythe nog steeds een mythe zijn.

 

En verder.

Een religie heeft als basis van haar ontstaan de zingeving van een volk of groep, rekening houdend met haar sociale realiteit. Tegelijk dient religie de structuur en de vormgeving van datzelfde volk. De allereerste bepaling is dus de graad van beschaving van een volk, de productiemiddelen ( jacht, verzamelaars, landbouw, veeteelt, roof of een mengeling van deze elementen) en haar sociale organisatie. Bij het ontstaan van het schrift worden deze objectieve gegevens langzaam vervangen door een meer abstracte en universeler logica. De materiële basis voor het ontstaan van iedere oude religie vervaagt en wordt vervangen door een nieuwe materiële omgeving.

De permanente wisselwerking tussen religie en politiek als dagelijkse uiting van de materiële toestand van een volk, een staat, is absoluut klaar. Zonder keizer Augustus geen bloeiend christendom. Geen Zoroastrisme zonder Darius en vooral Cyrus de Grote. Geen judaïsme zonder koning Josiah.

Trefwoorden: