Evolutie van de godsdienst
Wetenschappers die godsdienst evoluties bestuderen en archeologen zijn beide tot een identieke tijdsindeling van de ontwikkeling van de Hebreeuwse godsdienst gekomen in vier periodes:
- Pre-Mozes periode
- Nationale monolatrie en monotheïsme
- Ontwikkeling onder Profeten
- Post Babylon revolutie
1) Pre-Mozes periode
Weinig tot niets is met zekerheid bekend over de natuur van het Hebreeuwse geloof voor de terugkeer uit Egypte. In een volgende hoofdstuk zullen we zien dat de meeste archeologen het erover eens zijn dat deze helemaal niet heeft plaats gehad, maar voorlopig volgen wij het verhaal volgens de Tanakh. In dit verhaal aanbidt Abraham een figuur genaamd Elohim, wat de meervoudsvorm is van het nederlandstalige Heer. De enkelvoudsvorm El was de hoofdgod van de Canaanieten, en de vader van de beter bekende god Baal. Dit figuur wordt bij de Hebreeërs ook El Shaddai ( vrije vertaling God Bergbewoner, gepaster vertaald als God Almachtig) genoemd en nog een paar andere variantes. De naam Jahweh wordt voor het eerst gehoord bij de ontmoeting van Mozes met deze god op de berg Sinai. Deze god verlangt dierenoffers en regelmatige boetedoening. De relatie met de mensen is deze van gehoorzaamheid. In den beginne is deze relatie bij de mensen zeer wisselvallig tussen gehoorzaamheid en het streven naar autonomie. Verder is deze god anthropomorfisch ( hij heeft zeer menselijke trekken, zoals snel boos worden, en menselijke uiterlijkheden). Deze god is de schepper van het heelal.
De god van de Genesis is bisexueel. Naar hem/haar wordt verwezen in mannelijke en vrouwelijke termen. Twee keer wordt hij als vader gerefereerd, maar meerdere keren wordt hij/zij genoemd als moeder zijn of geboorte brengend met baarpijnen ( noteer dat de voornamelijk Engelse vertalingen fathering vermelden waar er letterlijk het equivalent van mothering in de Hebreeuwse tekst staat). Elohim of El Shaddai geeft in de Genesis na de zondvloed aan Noah zeven basis wetten, die voor de gehele mensheid gelden. Noteer: er is nog geen sprake van een uitverkoren volk. Elementair zijn in dit stadium van de menselijke geschiedenis: niet doden, geen incest, niet stelen, geen vlees eten van een levend wezen (post-kannibalisme), rechtvaardigheid betrachten, verbod op afgoderij ( polytheïsme was zeer aanwezig), en enigszins nieuw de Schepper ( hoewel deze nog niet heel duidelijk gedefinieerd was) aanbidden. Deze regels zijn dus eerder bedoeld om weg te komen van nog op dat ogenblik heersende, vrij primitieve ideeën en toestanden.
Onderzoekers concluderen over deze periode, eerder schuchter en tentatief, dat de godsdienst van de Hebreeërs helemaal niet consistent was en dat monolatrie en monotheïsme slechts na de uittocht uit Egypte een vastere vorm van Jahweh cultuur zou creeëren.
Klaarder zijn hun conclusies dat de vroege Hebreeuwse godsdienst onbetwistbaar nog polytheïstisch ( =veelgodendom) was met daarbij nog aanwezigheid van animistische elementen ( =het erkennen van goddelijke sporen in alle natuurelementen). Sommigen noemen dit een periode van magie, verwijzend naar geschiedenissen als het offeren van een zondebok, meerdere vormen van magische imitatie. Er zijn wel reeds verwijzingen naar anthropomorfe vormen. Er zijn echter geen aanduidingen in Genesis dat er een nationale god bestond tijdens de periode van de Patriarchen. Het is zeer waarschijnlijk dat de individuele stammen verschillende goden aanbaden. Een eerste grote verandering vond plaats na de Exodus en wordt de Mozes periode genoemd.
2) Monolatrie en monotheïsme 1300-1000 VMTR
In Exodus, het tweede boek, werden de Hebreeërs een natie en namen ze een nationale god aan op de flanken van de Sinai berg ( Zuid Arabië). Terwijl we helemaal niets weten over de Egyptische periode, hebben we een overmaat aan detail over de periode na de zogenoemde uittocht. Exodus vermeldt voor het eerst het ontstaan van de natie of van het volk der Israëlieten ( letterlijk de kinderen van Israël). Noteer dat de naam Israël zelf een theoforische naam is, ontleend aan een beschermgod die tot méér dan 3200 jaar terug gaat. De vlucht en de omstandigheden van de vlucht duiden eveneens voor het eerst erop dat Jahweh de Israëlieten als zijn uitverkoren volk beschouwt. De verspreide stammen, afstammelingen van Abraham, worden één natie en nemen één nationale god aan, Jahweh.
In deze periode brengt Mozes de wet, die ze moeten volgen naar de Israëlieten. Het is de periode van de wetgeving en het leren van de cultus en het in acht nemen van de regels tegenover Jahweh.
Onderzoekers zijn het roerend oneens over het ontstaan van deze Jahweh godsdienst, en vooral over de identiteit van Mozes, de stichter ervan. De naam Mozes is Egyptisch en de godsdienst zelf ontstaat in Zuid-Arabië ( Midian). In het verhaal woont Mozes aan de voet van de Sinai berg een tijdje met de Medianiete priester Jethro. Deze Medianieten blijken reeds een soort Jahweh god te hebben. Ze vereren de god van de berg Sinai als een soort machtige natuurgod. Bij vele vroege volkeren is de verering van stenen, rotsen en bergen een bekend fenomeen ( zie ook de pre-islam periode in hetzelfde Arabië). Voor sommige onderzoekers is het verband dan ook zeer duidelijk. De meeste onderzoekers zijn het er verder over eens dat het verloop en de ontwikkeling van de godsdienst over een tijdsspanne van ongeveer twee eeuwen zeer traag en vol pijnlijke ervaringen is verlopen.
Aanvankelijk was de Mozes godsdienst monolatrisch ( =meerdere goden, maar één werd bij voorkeur aanbeden). In het boek wordt niet gezegd dat geen andere god bestaat, maar wel dat geen god zal worden aanbeden vóór Jahweh. Er zijn meerdere verhalen in het boek over veelvuldige verandering van godsdienst.
De naam van god door Mozes aangebracht is anderzijds zeer mysterieus. In het Hebreeuws is de naam YHWH ( klinkers bestaan nog niet in het bijbelse Hebreeuws). Hoe het woord moet worden uitgesproken weten we dus niet. Linguisten kibbelen hier uitvoerig over. De Engelse vertaling is I AM THAT I AM, volgens sommige verklaringen.
Deze Jahweh is duidelijk anthropomorfisch ( =vertoont menselijke trekken). Hij is makkelijk kwaad, zeer dikwijls wispelturig, wreedaardig ( zie de plagen over Egypte). Maar er zijn ook een aantal nieuwe elementen: hij staat boven en buiten de natuur en de mensheid. Hij is de heerser over de Hebreeërs en dus heeft de wet van Mozes ook het status van heerser. De wetten zelf zijn echter later neergeschreven, waarschijnlijk in de achtste of zevende eeuw VMTR. Jahweh heeft duidelijk het beeld van een monarch ( de aanloop naar de periode van het koningdom ?) , maar is wel veel abstracter dan enig voorafgaand godsbeeld. Opmerkelijk is één van de regels, namelijk dat er geen afbeeldingen mogen worden gemaakt. Noteer verder dat er nog geen sprake is van een leven en/of beoordeling na de dood. Dit is een belangrijk verschil met de periode na de Babylon verbanning.
3) De periode der Profeten 800-600 VMTR
Na twee eeuwen van regelmatig conflict met lokale volkeren en een quasi burgeroorlog, begonnen de Hebreeuwse kolonisten, constant bedreigd van alle kanten, te verlangen naar een verenigd land onder één enkele koning. Dit zou hen organisatorisch en militair in staat moeten stellen de omringende volkeren op afstand te houden.
Voor de Hebreeërs die tussen 1250 en 1050 VMTR was deze wens voor een koning een zware daad van ontrouw aan Jahweh, omdat ze een mens en menselijke wetten boven hem en zijn wetten plaatsten. In het boek Samuel waarschuwt deze profeet dat ze hiervoor een zware prijs zullen betalen. We kunnen van een ernstig interne en ethische crisis spreken. Achterliggend is waarschijnlijk ook het verlies aan macht en invloed van de priesterklasse aanwezig, die in een latere fase stevig de macht terug zal in handen nemen.
De eerste koning Saul vervalt zeer snel in een willekeur despotisme. Een groep religieuze leiders beantwoordden in de 8ste en 7de eeuw VMTR deze crisis met een herbronning en heroriëntatie van de godsdienst. Deze hervormers ( in het Hebreeuws nivea of profeten genaamd) zijn in de Hebreeuws godsdienst even belangrijk als Mozes. De voornaamste zijn Amos, Hosea, Isaiah ( er zijn drie Isaiah’s) en Micah. Deze worden aangevuld met een aantal “mindere” profeten.
De vernieuwingen kunnen we in drie grotere thema’s klasseren:
- Monotheïsme
De profeten verklaren, na allerlei tussenvormen, Jahweh als de enige god van het universum. Vanaf dit ogenblik wordt hun godsdienst echt monotheïstisch. - Rechtvaardigheid
De Jahweh van de Profeten is niet meer de wispelturige en wrede god, maar god van het goede, het juiste en het rechtvaardige, bij wie de goeden en rechtvaardigen onder de mensen steeds worden beloond, en bij wie de kwaden en onrechtvaardigen worden bestraft. Het goede en het kwade komt dus steeds van de mensen en niet meer van god. - Ethica
Waar onder de wetten van Mozes het accent lag op de regels van de cultus, heroriënteerden de Profeten de godsdienst rond ethische regels. Rituelen worden minder belangrijk dan het naleven van ethische regels: goed doen, medelijden tonen, het kwade bestraffen en rechtvaardig handelen. Maar er is nog steeds geen leven na de dood en geen beloning of bestraffing. Er bestaat wel zoiets als Sheol ( slecht vertaald als Het Huis van het Stof) waar alle zielen naartoe verhuizen na de dood en waaruit ze na een korte periode verdwijnen voor altijd. Er is geen redding, maar alleen de eis tot een goed en rechtvaardig leven met als enige doel een harmonieuze maatschappij.
De oorsprong van deze vernieuwingen is belangrijk. De monarchistische periode bracht met zich alle kwalen van een gecentraliseerde staat: macht van de willekeur, ongelijke rijkdom, armoede midden weelde, zware belastingen, omkoperij en angst. De profeten klaagden in de eerste plaats deze aspecten aan. Ze wilden naar de Mozes godsdienst terugkeren, maar ze veranderden echter onbewust de basis van hun godsdienst fundamenteel.
4) De verbanning naar Babylon 800-600 VMTR
De verbanning naar Babylon is volgens de kritische onderzoekers de meest diepe spirituele en cognitieve crisis uit de Hebreeuwse geschiedenis. Kort intermezzo om het plaatje duidelijk te stellen: niet alle Hebreeërs werden verbannen, maar naar schatting een tienduizendtal, voornamelijk hooggeplaatsten en vaklui ( verplichte arbeid bij de overwinnaar is dus niet recent). Dit was bij de machtige koninkrijken van die tijd een praktijk om lokale opstanden te onderdrukken en volkeren onder controle te houden, en bovendien ook een vorm van buit.
De Chaldeeërs versloegen het koninkrijk Israel in 597 VMTR. Een direct gevolg was een bevolkingsaangroei van Jerusalem, dat tot dan een onbelangrijk plaatsje was geweest. Sommige bronnen spreken van 15 keer meer inwoners, vluchtelingen uit Israel. Eén van de gevolgen was een aanzet tot eenheid van geschiedenis en uniformisering van de godsdienst. De Chaldeeërs keerden echter nog eens terug toen een deel van de bevolking van Judah hun verplichtingen niet nakwam. Ze belegerden Jeruzalem en brandden de stad af samen met de eerste tempel.
Het geloof van de Hebreeërs werd tot in de wortels geschokt. De Hebreeërs was namelijk het land van Palestina beloofd door hun god. Bovendien had Jahweh aan Abraham zijn bescherming beloofd.
De literatuur van de verbanningsperiode schreeuwt wanhoop, verwarring en ontgoocheling uit. In Klaagliederen en sommige Psalmen zien we ook het diepe lijden van dezen, die in Judah waren achter gebleven en geconfronteerd werden met hongersnood en massale tekorten. Het boek Job, dat een eeuw later werd geschreven, getuigt van deze periode, en was een aangepaste kopie van het Babylonische gedicht over Tabu-utel-bel, een rechtvaardig man die door de goden op de proef werd gesteld.
De godsdienst zelf veranderde fundamenteel tijdens de verbanning. Opnieuw grepen de religieuze leiders naar de vijf boeken, die aan Mozes worden toegeschreven. Opnieuw terug naar de grondbeginselen dus. Alle begrippen van cultus kwamen terug en de boodschap was eenvoudig: leven volgens deze regels en alleen deze regels, puur en onveranderlijk. De Torah wordt uiteindelijk canon en centrale tekst voor alle joden.
Dit werd sterk geaccentueerd toen de Perzen de Chaldeeërs versloegen in 539 VMTR en Cyrus, de Perzische koning de Hebreeërs liet terugkeren naar Judah en hen zelfs steunde om de tempel herop te bouwen. Tijdens deze Perzische periode ( van 539 tot 332 VMTR) kregen de hervormers uit de religieuze klasse een centrale machtsplaats in het Hebreeuwse leven.
Onderhuids echter waren meerdere vreemde elementen in de godsdienst geslopen. Terwijl de religieuzen probeerden de zuiverheid van de oude leer te herstellen, werden een aantal elementen van de lokale godsdienst, het Zoroastrisme, gemakkelijk overgenomen door de Hebreeërs. Waarom is voor de onderzoekers nog steeds een raadsel. Waarschijnlijk verklaarde en verzachte de wereldvisie van het Zoroastrisme de pijnlijke tragedie van de verbanning.
Voetnoot: Zoroastrisme werd in de zevende eeuw VMTR gesticht door een Perzische profeet, Zarathustra ( of Zoroaster in het Grieks) en was een dualistische, eschatologische en apocalyptische godsdienst. In het kort: de wereld is verdeeld in twee verschillende en onafhankelijke sferen. Eén is goed en wordt geleid door een god van licht en goedheid; de andere is donker en kwaadaardig en wordt geleid door een godheid die het principe is van het kwaad. Onze menselijke en kosmische geschiedenis is een strijd van deze twee, die op het einde van de wereld zal worden beslecht in een episch en finaal apocalyptisch gevecht. De goede godheid zal winnen en allen die aan de zijde van het goede hebben gestaan, zullen de eeuwige beloning krijgen.
Geen enkele van deze Perzische elementen was voorheen in de Hebreeuwse religie aanwezig. Goed en kwaad is tot dan niet aanwezig in zijn zeer expliciete vorm; beloning of bestraffing na het leven bestond niet behalve het principe van Sheol. Er was ook geen einde der tijden aanwezig.
Na de verbanning voeren de Hebreeërs het principe in van een min of meer dualistische wereld ( eveneens gekopieerd van het Zoroastrisme), waarbij alle goed van Jahweh komt, en het kwaad komt van een krachtig principe van kwaad. Dit helpt hen de tragedie van de verbanning te verklaren. Bovendien vinden we voor het eerst in de verhalen engelen en demonen, een idyllische tuin, een satanische slang en een ongehoorzame vrouw. Alles ontleend aan andere culturen, die ze hebben leren kennen tijdens de verbanning.
De Hebreeuwse godsdienst begint bovendien een zeer uitgewerkte theologie rond het einde der tijden uit te werken, waarbij een verlosser alle krachten van het kwaad zou overwinnen.
Deze verlosser uit deze nieuwe eschatologie wordt messiah (of uitverkorene) genoemd. In de Hebreeuwse cultuur werden tot dan de hogepriester en de koning uitverkorene genoemd. Deze messiah bekleedt dan ook in de hoofden der volgelingen deze twee functies. Dit zal later nog aanleiding geven tot ernstige discussies ( ook buiten het judaïsme: zie Christus en Mohammed).
Bij de bevolking leeft zeer sterk de idee van een leven na de dood. Aangezien rechtvaardigheid blijkbaar niet bestaat in de wereld, hoopt men dat ze zal bestaan in het hiernamaals en dat deze, die rechtvaardig hebben geleefd, hiervoor ook zullen beloond worden.
De religieuze hervormers proberen al deze nieuwe ideeën te weren, maar ze zijn overduidelijk reeds te sterk aanwezig om nog ooit uit de religie te verdwijnen. Dus kapselt men ze in.
Er zijn nog een aantal andere en opmerkelijke veranderingen gebeurd. Voor de verbanning leefden de Hebreeërs nog in stammen; erna in clans waar alleen de stam Levi een specifieke rol bleef behouden. Na de verbanning leefden een redelijk aantal Hebreeërs buiten Eretz Israël. We kunnen dit het begin van de diaspora noemen. Een deel van de ballingen bijvoorbeeld keerde niet naar Israël terug en bleef tot en met Saddam Houssein in Irak. Deze groepen in de diaspora zouden eigen tradities uitbouwen, al dan niet vermengd met lokale invloeden.
Zonder tempel als centrale plaats van de verering, ontwikkelt zich de synagoge als nieuw concept van de verzameling van de gemeenschap, in het begin als een tijdelijke oplossing. Het wordt vanaf dat ogenblik een belangrijk element dat hen toelaat overal de eredienst te houden: een fysieke plaats en de Torah rollen zijn het enige wat nodig is. Een ander belangrijk aspect dat werd overgenomen was de rol van de geestelijke leider tijdens de samenkomsten (= sygnagoga in het Grieks) van de eredienst. De Babyloniërs hadden voltijdse priesters en de rabbi werd een kopie van deze praktijk. Eén van de toenmalige Hebreeuwse geestelijke leiders, Ezekiël heeft hier toen veel aandacht aan gewijd.
Ze kwamen er ook in contact met astrologie, waarzeggingen en omen ( =voortekenen), met de kalender ( de Babyloniërs hadden een vorm van maankalender die door de Hebreeërs werd overgenomen), met de praktijk van gebeden, waarzeggerij en droominterpretaties.
Een niet-religieus gevolg van de verbanning is de invoering van een klaarder en duidelijker alfabet.
Volgens meerdere onderzoekers is de Deuteronomie een poging tot eenheid en religieus compromis tussen twee joodse facties, in grote trekken tussen dezen, die zijn teruggekeerd met “nieuwere” ideeën uit Babylon en dezen, die in Judah waren gebleven en zich nog steeds op de oudere Mozaïsche wetten baseerden.
Kritiek op de inhoud
De inhoudelijke discussie en kritiek op de geschiedenis en de inhoud bestaat reeds lang, zelfs van vóór de Wellhausen periode. De eerste christen theologen hadden reeds meerdere opmerkingen over sommige passages van de Pentateuch (= Griekse vertaling van de vijf rollen of boeken; zij hadden de Griekse versie ter beschikking). Vrij vroeg had de bekende kerkvader Jerome ( 347-420 MTR) reeds meerdere opmerkingen op enkele onsamenhangende punten. Nog later is vooral de Tractatus theologico-politicus van Spinoza ( 1632-1677 MTR) bekend geraakt. Maar dit was op zijn beurt reeds gebaseerd op meerdere kritieken geformuleerd door Ibn Ezra ( 1089-1164 MTR). Spinoza werd aangevuld met het werk van de Franse onderzoeker Jean Astruc (1684-1766 MTR).
De theorie van Astruc over de Genesis zou de basis vormen voor iedere onderzoeker na hem. Hij stelde luidop de vraag waarom er twee verschillende namen worden gebruikt voor god in Genesis. In hoofdstuk 1 is dit Elohim en in hoofdstuk 2-3 is dit Jahweh Elohim om vervolgens in hoofdstuk 4 alleen maar Jahweh te zijn. Hij concludeerde dat de oorsprong twee onafhankelijke documenten waren die hij A ( Elohim) en B (Jahweh) noemde. In tegenstelling tot Ibn Ezra en Spinoza beperkte hij zich tot de elementen van de vóór-Mozes periode. Maar aangezien Mozes ( steeds volgens de gegevens van het boek) honderden jaren na de laatste gebeurtenissen die in Genesis worden beschreven, heeft geleefd, was hij er dus geen ooggetuige van geweest. Astruc, die geen bijbel onderzoeker was, werd gevraagd zijn vragen en opmerkingen te publiceren. Hierop kreeg hij van Johann Gotfried Eichhorn ( 1753-1827 MTR) enthousiaste reacties omdat beide blijkbaar minstens twee bronnen hadden gevonden en vooral omdat deze benadering ook op de rest van de Pentateuch kon worden toegepast, ook rond evenementen die lang na Mozes hadden plaats gehad. Hun conclusie: verschillende documenten geschreven door verschillende auteurs, gecompileerd door een nog latere samensteller. De stellingen van Astruc waren vooraf gegaan door de kritiek van Calstadt en vooral van Richard Simon in zijn Histoire critique du Vieux Testament van 1678. Deze laatste onderstreepte de problemen van chronologie, de stylistische verschillen en de verwarring in de verhalen van de Pentateuch.
De twee daaropvolgende eeuwen werkten de onderzoekers op deze conclusies verder. Er werd een focus gelegd op de historische omstandigheden van deze bronnen en op de auteurs van deze bronnen. Vooral omdat de gebeurtenissen niet op een neutrale manier werden aangehaald, maar eerder zoals de auteurs dit geloofden en aannamen. Dus werd de tekst zelf onderzocht, werden parallelle bronnen van andere volkeren uit de regio en werden ook archeologische vondsten vergeleken.
En toen kwam Julius Wellhausen ( 1844-1918 MTR). Met de Duitse school en Wellhausen is een eerste wetenschappelijke aanzet gegeven naar het echte kritische onderzoek. In 1878 publiceerde hij Prolegomena zur Geschichte Israels. Hierin stelde hij dat hij de originele documenten uit het werk van de redacteur had ontrafeld en ze in hun juiste chronologische volgorde had terug gebracht. Deze Prolegomena ( = inleiding of voorstudie) was voor hem dus het begin van een veel bredere studie.
Hij ging uit van vier verschillende bronnen: de J bron, of de anonieme auteur uit de tiende eeuw VMTR die bij voorkeur de term Jahweh gebruikte; de E of Elohistische bron uit de negende eeuw VMTR ( gebruik van Elohim om god aan te duiden); de D of Deuteronomie bron die samen met nog enkele andere delen uit de Pentateuch gelijkaardige theologische bedenkingen opwerpt en die dateert uit de late zevende tot zesde eeuw VMTR ( ongeveer de periode dus dat het zuidelijke koninkrijk Judah verbannen werd naar Babylon); en uiteindelijk de P auteur ( de Priester-bron) die hij situeert rond 500 VMTR, begin terugkeer verbanning uit Babylon. Deze laatste verwees naar de rituelen uit Leviticus en de wetten in het algemeen. Al dit was samengebracht door R, een redacteur, in het midden van de vijfde eeuw VMTR.
Twee zaken vallen onmiddellijk op: het vroegste document (J) wordt een halve eeuw na Mozes geschreven, de tot dan toegewezen auteur van de Pentateuch. Ten tweede, het wettelijke en rituele materiaal (P) dat op de berg Sinai aan Mozes werd overhandigd volgens Exodus, was eigenlijk het laatst geschreven, ongeveer een eeuw na Mozes. De auteur had, steeds volgens Wellhausen, een agenda: hij wilde de wet vooraan de geschiedenis van Israel plaatsen. Dit was volgens hem aan te tonen uit een hele serie anachronismen en theologische contradicties. Door de chronologie te herstellen, beweerde Wellhausen, kon de echte ontwikkeling van de godsdienst van Israël worden aangetoond, en wel van een eenvoudige en vrije fase tot een complexe en legalistische ( zwaar aan wetten gebonden) fase. J en E zijn de afspiegeling van een eenvoudige relatie tot god zonder rituelen, maar met D begint een oplegging van rituelen en volgens Wellhausen het begin van het joodse dogma opgedrongen door de priesterkaste. Eredienst is nu de taak van de priesters. De zeven eenvoudige wetten van Mozes worden aangevuld met nieuwe regels en wetten. Wat D begon werd in P met nog meer kracht ingevoerd ( welke offers, wanneer, hoeveel, enz…).
Dit was de eigenlijke basis van het judaïsme zoals we het kennen. Archeologie en onderzoek naar het boek Ezekiel heeft inmiddels de stelling aangetoond dat P de enige legalistische periode is geweest. Brononderzoek is vandaag nog steeds in volle gang en loopt parallel met nieuwe archeologische ontdekkingen van de laatste decennia ( zie hierover hoofdstuk 3). Conclusie tot naderhand is wel dat de Pentateuch niet door Mozes is geschreven, maar eerder een eindproduct is van een complex literair proces dat eindigde ergens na de terugkeer uit de Babylon verbanning. Een andere conclusie is dat de Pentateuch ook zijn sacrale betekenis heeft gekregen na de verbanning. De meeste onderzoekers zijn het erover eens dat de eerste documenten over oude gebeurtenissen en daden, over rechtshoven en de gedichten helemaal geen sacrale betekenis hadden bij de Hebreeërs.
In grote trekken kunnen we de verschillende auteurs als volgt samenvatten:
- Legt de nadruk op mensdom.
- Zou een vrouw kunnen zijn. Zijn/haar teksten tonen veel grotere gevoeligheden tegenover vrouwen dan bijvoorbeeld auteur E.
- Gebruikt regelmatig JHWH als gods naam.
- Beschrijft god in vrij anthropomorfische termen : hij maakte Adam uit klei; hij wandelde met Adam en Eva in de tuin van Eden; hij sprak met Mozes.
- Woonde in het zuidelijk koninkrijk Judah toen hier nog een animisme/vruchtbaarheidscultus bestond.
- De volledige geschiedenis is vanuit een Judah perspectief geschreven.
- Waarschijnlijk tussen 848 ( toen koning Jehoram de macht verkreeg in Judah) en 772 VMTR toen de Assyriërs het noordelijke koninkrijk Israel vernietigden en de bevolking verbanden.
- Hoofdzakelijk religieuze en moralistische onderwerpen.
- Waarschijnlijk een man.
- Gebruikt voortdurend Elohim als god’s naam.
- Woonde in het noordelijk koninkrijk Israel.
- Geschiedenis volledig vanuit noordelijk standpunt, inclusief de Exodus 20 versie van de Tien Geboden.
- Waarschijnlijk tussen 922 en 722 VMTR.
- Leefde na J en E. Kende de latere ontwikkelingen van Israel.
- Spiritueel/ethische fase van de godsdienst rond 622 VMTR.
- Schreef bijna het volledige boek Deuteronomie, evenals Joshua en Rechters, en eveneens 1 en 2 Samuel en 1 en 2 Koningen. Een tweede auteur schreef de originele tekst na de vernietiging van Jerusalem in 587 VMTR; hij voegde er de laatste twee hoofdstukken van 2 Koningen aan toe.
- Woonde in Judah, waarschijnlijk in Jerusalem.
- Waarschijnlijk een Levitisch priester ( misschien zelfs Jeremiah).
- Alles draait om god.
- Toevoegingen zijn duidelijk vanuit een priester perspectief. Het beschrijft bovendien religieuze rituelen, data, maatregelen, chronologieën, genealogiën, eredienst en wetgeving.
- Was een priester die Aaron als zijn geestelijke voorvader zag.
- Ziet god als een veraf en transcendente god, minder persoonlijk dan bij J en E. Soms zeer hard en kritisch.
- Hield duidelijk niet van het werk van J en E; verwerpt het concept van engelen, dromen en pratende dieren.
- Alleen de Levieten die van Aaron afstamden konden priester zijn, volgens hem.
- Leefde na J, E en D, want hij kende het boek Profeten. Waarschijnlijk voor de vernietiging van Jerusalem in de priesterlijke/wettelijke fase.
- Verenigde de geschriften van J, E, P en D in de huidige Pentateuch.
- Was een priester/rabbi.
Friedman suggereert dat, toen de Assyriërs het noordelijke koninkrijk Israel veroverden, vele vluchtelingen de geschriften van E meebrachten toen ze Judah binnenstroomden. Het gevolg was JE, een mix met J.
D werd een eeuw later geschreven en door de priester Hilkiah in 622 VMTR samen gebracht met JE.
P werd geschreven voor de dood van koning Josiah in 609 VMTR, waarschijnlijk tijdens de uniek document. Friedmanperiode van koning Hezekiah. Het werd geschreven als een alternatief voor JE.
R uiteindelijk voegde J, E en P en nog andere documenten samen in de eerste vier boeken. Daar voegde hij D en Deuteronomie toe om de Pentateuch te vervolledigen. Hij probeerde hiermee alle documenten, die reeds behoorlijk verspreid waren en elk een groep aanhangers hadden, te verenigen in een min of meer samenhangend en uniek document. Friedman veronderstelt zelfs dat Ezra de redacteur zou zijn.
Hieraan werd, volgens Friedman, vroeger materiaal uit heidense bronnen van buiten Israel en Judah toegevoegd. Wetcodes, scheppingsverhalen en vroege epische geschiedenissen, werden gebruikt die duidelijk waren ontleend aan teksten uit Mesopotamië. Het aantal bronnen van de omringende culturen waren in grote hoeveelheden beschikbaar. De zondvloed en de ark is Sumerisch, evenals de tuin van Eden. Het verhaal van Daniel komt uit een gedicht bekend in Noord-Canaan. Het Job verhaal komt duidelijk van het Babylonische gedicht over Tabu-utul-bel. Het verhaal van Jonas bestond in vele varianten, onder andere bij de Perzen en Indiërs. Het verhaal van Samson komt uit de Canaan mythologie en noemde er Shamash.
Al deze Sumerische verhalen over de goden van hemel en aarde, de schepping van de mens en de hoger vermelde zondvloed, waren overduidelijk bekend bij de Hebreeërs.