De historische kerk - deel II: Paulus en de apologisten

De historische kerk - deel II: Paulus en de apologisten

Paulus

Situering

Apostel Paulus, die men weleens de echte vader van de christelijke kerk noemt, is bijzonder interessant. Zonder Paulus had de wereld buiten het jodendom de christelijke leer nooit gekend en dus nooit aanvaard; zonder Paulus was het vroege christendom, toen nog een sekte, nooit afgescheurd van het jodendom.

Zijn brieven, waaronder enkele waarvan de authenticiteit wordt betwist, zijn de vroegste documenten die we kennen. Ze dateren van voor de evangelies, hoewel elementen van de evangelies reeds bekend waren. Maar in de 13 brieven die aan Paulus worden toegeschreven, vinden we nauwelijks iets over het leven van Jezus. Hij wist weliswaar dat hij was gekruisigd, maar sprak met geen woord over de mirakels, de parabels, de duivel uitdrijvingen, enz…

Hij vermeldt nergens de bergrede, spreekt niet over Maria, Joseph, Betlehem, de drie wijzen, de moord van Herodes op de onschuldige kinderen, Galilea, Nazareth, Judas, de Kalvarieberg, de verzoeking door de duivel, enz…  Hij verwijst nooit naar de Mensenzoon, zoals Jezus zichzelf blijkbaar noemde.

Timotheus vermeldt Pilatus, maar dit geschrift is niet van Paulus. Volgens de evangelies was Jezus een heftige tegenstander van de Farizeeën, maar Paulus die zelf had behoord tot de Farizeeën praat daar nergens over.

Maar, wat weet hij dan wel over de genoemde Jezus?

Hij vermeldt evenmin de evangelies, terwijl de meeste verhalen reeds bestonden. Hij spreekt heel vaak over geschiedenissen uit het Oude Testament, maar nauwelijks over deze uit zijn eigen tijd.

De meest voor de hand liggende reden is dat Paulus deze verhalen niet kende.

Hij bezocht vele van de eerste christelijke gemeenschappen. Vele van zijn brieven geven ons heel veel informatie over hoe deze gemeenschappen het “christendom” zagen, wat de onderlinge filosofie was, maar ook waarin ze verschilden en welke stromingen ze als bedreigend voor de eigen beweging beschouwden. Bovendien bekijken we hoe Paulus het Christus verhaal inschatte en hoe hij de historische Jezus benoemde.

Achtergrond

Paulus was meer dan waarschijnlijk afkomstig van Tarsus, een belangrijke havenstad in het huidige Turkije met een grote multiculturele gemeenschap. De stad stond bij de historici van die tijd bekend als een stad van piraten, zeevaarders en aanbidders van Mithras. Waarschijnlijk was hij een vrije Romeinse staatsburger, maar van joodse afkomst. Waarschijnlijk stamde hij uit een begoede familie en had hij een gedegen Griekse achtergrond. Dat laatste zien wij bij zijn taal- en stijlgebruik van de Griekse taal in zijn brieven. Of hij Aramees sprak en kende is onduidelijk. Hij was in ieder geval een man van de Diaspora met meerdere verschillende loyauteiten.

Hij liet via Lucas wel noteren dat hij van joodse afkomst was, maar ook dat is onduidelijk. Er zijn een groot aantal onduidelijkheden en leegtes in zijn leven. Het verhaal van zijn plotse “bekering” en het op zoek gaan naar de bron van de christen-joodse sekte. Zijn bezoek aan de apostelen van Jeruzalem ( noteer dat deze slechts drie dagen duurde) leidde, anders dan vermeld door Lucas, tot een conflict met onder andere Petrus en de Aramees sprekende groep.

De oorzaak was meer dan waarschijnlijk het verschil van zienswijze over de toekomst en de filosofie van de christen sekte. De Jeruzalem groep zag deze toekomst binnen de joodse gemeenschap. Paulus stond voor een hellenistisch interpretatie. Jezus waarover hij nauwelijks sprak of schreef was eerder Logos dan een menselijk figuur die was verrezen. Hij wilde verder de beweging uitbreiden tot de niet-joodse wereld waardoor een eerste tweespalt in de beweging duidelijk werd.

Na zijn korte bezoek aan de Jerusalem gemeenschap en bij zijn terugkeer in Klein-Azië nam hij als zelf verklaarde apostel de taak van missionaris in deze streken op zich. In een latere fase breidde hij zijn gebied uit tot Griekenland. Zijn brieven en handelingen, die overduidelijk een grote invloed hadden op het evangelie van Lucas, waren de eerste documenten van de vroeg christelijke beweging.

Bovendien laten deze brieven een duidelijk beeld achter van een beweging waarin zeer veel controverses heersten, waarin veel interpretaties van de leer en de geloofsregels bestonden. Veel van zijn brieven zijn slechts kritieken op stellingen die niet pasten bij zijn stelregels en die daarom moesten worden bestreden. Deze strijd zou nog lang na zijn dood voortduren en vinden we terug in de hierna volgende behandeling van de apologisten.

Het conflict

De grote discussie die Paulus van meet af aan met de originele Jerusalem gemeenschap had, ging over de uitbreiding van de gemeenschap naar de niet-joden, over de leerstellingen en de regels. Uit de schaarse commentaren blijkt dat de Jerusalem groep marginaal was, verankerd binnen de joodse leer en eerder een Jezus beweging dan een christen congregatie van het Paulus type. Ze hielden bijvoorbeeld vast aan de eet- en voedselregels en aan de besnijdenis. Duidelijk is dat ze niet te best met mekaar opschoten. Paulus verweet hen niet oprecht te zijn en “valse broeders” op hem af te sturen om hem te bespieden. Hij bleef in meerdere brieven hameren op het feit dat er vele valse evangelies waren, en dat zijn ( Paulus dus) leringen correct waren. Dit betekent dat er meerdere leringen waren in de vroege christen beweging, maar dat alleen de Paulus lering heeft overleefd.
Interessante vraag terzake is wat Paulus predikte de drie jaren vooraleer hij de Jerusalem groep bezocht en dus de “echte” geschiedenis voor het eerst hoorde van directe bronnen. Blijkt bovendien dat hij slechts drie van de apostelen ontmoette, namelijk Cephas ( = Petrus), Jacobus ( de broer van Jezus) en Johannes en dat zijn bezoek zeer kort was voor iemand die op zoek was naar de originele verhalen.

Hijzelf verklaart meerdere keren dat wat hij predikt niet van de mens komt maar van god ( en waarschijnlijk bedoelt hij hier de veelvuldige visioenen die hijzelf had). Hij is vrij duidelijk over het feit dat de apostelen in Jerusalem hem niets over Jezus hebben geleerd, behalve dat hij is gekruisigd en dat hij was gezien door hen ( de volgelingen dus) in visioenen en dromen na zijn dood. Hij gaat verder door te stellen dat het niet de getuigen zijn die op missie zijn gegaan maar mensen als Epaphras ( in Colossians 1:7), Apollos ( in Corinthiërs 16:12), Phoebe ( in Romeinen 16:1), Prisca en Aquila ( in Romeinen 16:3) en Adrianus en Junias ( in Romeinen 16:7). Verder merkt hij in 2 Corinthiërs 12:12 op dat niet ooggetuige zijn geweest, geen uitsluitsel voor zijn apostolaat was. Hiermee installeerde hij zichzelf voor de gemeenschappen als apostel, hoewel hij niet beantwoordde aan het basis criterium. Hij beweerde dat de apostels hem de missie bij de niet-joden hadden toevertrouwd en vertrok dan ook naar Syrië en Cilicia terwijl hij de kerk en de gemeenschappen van Judea vermeed. In Galateëers is het niet duidelijk dat hij inderdaad een mandaat heeft gekregen voor deze missie.

Veertien jaar later keerde Paulus terug naar Jerusalem vanuit Antiochië deze keer, samen met Barnabas en Titus, een Griekse bekeerling. Hij weigert Titus te laten besnijden. De discussie leidde blijkbaar tot een verdeling van de invloedsfeer tussen de groep van Jerusalem, dat onder de joden werkte en de Paulus groep, die onder de niet-joden werkte. Terug in Antiochië begon de herrie omdat in Klein-Azië veel groepen bestonden uit gemengde gemeenschappen. Een eerste apostolische overeenkomst ontstond uit deze toestand. Een aantal regels, gebaseerd op de joodse Leviticus werden opgesteld, maar heel snel werden twee versies gehanteerd. De discussie rond de invloedssferen begon opnieuw en met het beheer van de respectievelijke kerken in Judea, Klein-Azië, Antiochië maar in Corinthe ontstond ook een discussie over de giften in deze kerken. In Romeinen 1:16 en 2:10 en 3:1 aanvaardt Paulus zelfs een zekere supprematie van de joden over niet-joodse christenen. Even later is een opmerkelijke brief aan de Romeinen 15:23 waarin hij meedeelt dat zijn reden om naar Spanje te trekken is dat hij “niet langer een plaats heeft in deze regio ( Griekenland waar hij had gewerkt)”.

Eén zaak is duidelijk: het christendom dat Paulus verspreidde was niet hetzelfde als dit van de apostelen in Jerusalem. De twee ontstonden ook in een andere sociale, politieke en intellectuele omgeving: de marginalen van Jerusalem in het midden van de Romeinse bezetting, onder bezetting en na enkele opstanden, geconfronteerd met een collaborerende Farizeese kaste, het nakende einde van de tijden predikend ( zie ook de rollen van Qumran) en de komst van de Verlosser. Daartegenover de niet-joodse gemeenschappen ( noteer dat er ook enkele zeer gemengde gemeenschappen waren waarin men de oude strenge joodse regels had afgezworen) geïnspireerd door Paulus met een eschatologische ( met een hellenistische ondertoon) visie. Dit leidde regelrecht tot meningsverschillen en bovenal tot een groot probleem bij de vroege christenen om vast te leggen wat het christen evangelie nu eigenlijk was. Het succes en de snelle groei van de niet-joodse gemeenschappen leidde echter tot een scheiding.

Toen op het einde van zijn leven de voorspellingen van Paulus over het komende koninkrijk, de terugkeer van de Zoon van God en de redding van de mensheid niet waren gebeurd, groeide uiteraard het scepticisme bij vele groepen en gemeenschappen. Paulus had echter vele bijna onverenigbare zaken verenigd ( het nieuwe testament naast het oude; de nieuwe overeenkomst van God met zijn volk, met het gehele volk; de Zoon van God als mens of als symbool). Hij was absoluut duidelijk een dialecticus. Hij legde de grondslag voor het compromis tussen de Jerusalem en de Paulus school, tussen de joodse en de hellenistische visie. Hij introduceerde het idee van de Zoon als een Griekse Logos, los van de historische Christus. Hij legde eveneens een basis voor de latere samenstelling van het Nieuwe Testament door de idee van een nieuw verbond te introduceren als een soort opvolging van het oude ( joodse Moses verbond). Hij weekte daarmee ook de niet-joodse kerk los van het traditionele jodendom, maar introduceerde tegelijk een paar virussen voor het later anti-semitisme binnen de nieuwe kerk.

Hij had ook het christendom aanvaardbaar gemaakt voor de heersende Romeinen. Er zou uiteraard nog een lange periode van regelmatige vervolgingen bestaan, maar de eerste basis was gelegd voor een integratie in de Romeinse maatschappij.

Paulus had ook de basis gelegd voor een Realpolitik binnen de flink gegroeide christelijke beweging. Een interne organisatie ( de toekomstige Kerk), een stevige financiële structuur en het eerste gestructureerde canon zouden na het eerste Concilie snel de macht van deze Kerk vastleggen en bestendigen.

Eén kleine detailpunt blijft nog open: hoe is hij aan zijn einde gekomen? Christenen is verteld dat hij de martelaarsdood is gestorven in Rome. Maar een historisch bewijs is daarvan niet gevonden. Sommigen zijn meer geneigd te geloven dat hij uiteindelijk toch in Spanje is terecht gekomen, waar hij lang had over gepraat.

Maar alles was niet uitgeklaard en vele vragen waren gebleven onder de verschillende stromingen van het vroege christendom.

De apologisten

De apologisten ( 2de eeuw MTR) zijn een verzameling denkers, filosofen, twijfelaars en de eersten die de grondslag van het christendom hebben vastgelegd. Maar waar is de historische Jezus in hun geschriften? Welke rol speelden zij in de spanningen tussen de joodse christenen en de niet-joodse christelijke gemeenschappen ?

De diversiteit binnen de christelijke beweging werd verder gezet. Een paar zaken vallen onmiddellijk op bij de denkers van deze periode: er is stilte rond de figuur Jezus; de Paulus visie is niet duidelijk aanwezig en hun ideeën wijken af van de evangelies. Bovendien verkeren deze apologisten niet in ecclesiastische kringen. Justinus bijvoorbeeld, die in Rome werkte, citeert nooit bisschoppen of kerkelijke organisaties. En voor 180 MTR spreekt niemand van hen over de evangelies of Jezus. Ze kennen blijkbaar geen enkel personage van de vroeg christelijke geschiedenis. We kunnen voorzichtig concluderen dat de figuur van Jezus slechts ten volle ontwikkeld werd in de evangelies en eerder langzaam werd ingevoerd in de tweede eeuw.

Academici die deze periode uitvoerig hebben onderzocht, karakteriseren het christendom van de apologisten eerder als een filosofische beweging. Waar de Paulus school eerder apocalyptisch georiënteerd was met een joodse toets, waren de apologisten, die allen in grote cosmopolitische steden doorheen het Romeinse rijk verbleven, eerder gebaseerd op de filosofie van Plato en het hellenistische jodendom.

Justinus, waarover we de meeste informatie hebben, kwam in aanraking met het christendom toen hij alle populaire filosofieën van die tijd bestudeerde. Van nature was hij een platonist die religieus vooral de goddelijke natuur en de relatie tot de mensen onderzocht. Hij beoordeelde het christendom als de beste filosofie van die tijd. Hij onderwees in Rome dan ook het christendom vanuit de klassieke benadering. Deze visie had zijn wortels in de joodse leer. Hij predikte de verering van de joodse monotheïstische god, die boven de heidense goden werd geplaatst.

Al zijn informatie kwam uit Hebreeuwse geschriften en hij hechtte grote waarde aan een levenswijze gebaseerd op de joodse ethiek. Daar werd het platonische concept Zoon van God of Logos geponeerd dat werd vertaald als een aanwezige macht die diende als bemiddelaar tussen god en de mensheid. Dit Logos concept was in die periode alom aanwezig bij denkers en filosofen. Justinus getuigt dat toen hij in Rome aankwam rond 140 MTR enkele evangelies hoorde en vertrouwd raakte met de man-god waarover sommigen spraken. Voor hem werd het Woord/Logos mens en werd Jezus Christus genoemd.

De apologistische visie kan men dus omschrijven als platonisch-bijbels of religieus platonisme met een joodse toets: een typisch product dus van de joodse Diaspora doorweekt van de Griekse filosofie.
Tot ongeveer 180 MTR werd door geen enkele van de apologisten de historische Jezus vermeld in hun argumentaties, behalve Justinus dus, maar die werkte de idee niet verder uit.

Theophilus, die bisschop werd in Antiochië in 168, vertelt in zijn Aan Autolycus dat hij heiden was geboren en christen werd na het lezen van de joodse geschriften. Dat gold trouwens voor bijna allen in deze periode. Wat betekende echter dit begrip “christen” voor Theophilus vraagt hem de in dit boek genaamde Autolycus. Antwoord: omdat wij gezalfd zijn met gods olie ( Christus betekent letterlijk de gezalfde). Hij verwijst nergens naar een stichter of leraar, laat staan naar Jezus. Deze christenen hebben hun leer en hun kennis van God via de Heilige Geest. Zijn evangelie is duidelijk geïnspireerd door het woord van God, geenszins door woorden of handelingen van Jezus. Zijn begrip van de Zoon van God is het Woord waarmee God de wereld heeft geschapen. Hij is het heersende principe en Heer van alles, die de profeten en de wereld inspireerde tot kennis en de herkenning van God. Nergens maakt hij een verwijzing naar hoe dit Woord vlees is geworden of enige directe daad van hem op aarde. De Zoon is nooit in de zin van wording maar als aangeboren in het hart van God. Dit lijkt bijna op de openingszin van het evangelie van Johannes, het Woord als God en instrument van de schepping.

Athenagoras van Athene, die echter in Alexandrië werkte, schreef in zijn Pleidooi voor de Christenen aan de keizer over zijn nieuw geloof: wij erkennen één God die de wereld heeft geschapen met zijn Logos…… wij erkennen ook een Zoon van God die het eerste product van de Vader is die deze Logos in zich had. Hij is het idee en de bron van alle materiële dingen. Hij beschrijft verder Platonische en Stoïcijnse filosofie , engelen en demonen, details over Griekse mythes, maar geen woord over Jezus. Hij spreekt telkens over “onze lering” maar niet over evangelies.

Tatianus, leerling van Justinus, kwam via de ketterse Encratite sekte tot het christendom en stelde de Diatessaron samen, een soort voorloper van de vier cannonieke evangelies. Rond 160 schreef hij Apologie aan de Grieken die hij opriep van het heidendom over te stappen naar de waarheid. Hierin gebruikt hij nooit de naam Jezus of Christus, zelfs niet het woord christen. Maar veel wordt gesproken over de Logos, de creatieve macht van het universum. Eeuwig leven wordt verkregen door de kennis van God.

Rond 155 schreef de eerste Latijnse apologist Minucius Felix een dialoog tussen een christen en een heiden met de titel Octavius. Hierin wordt ook een christendom beschreven zonder een historische Jezus.

De versie van het christendom vooropgesteld door de apologisten was dus duidelijk op Platonische en Joods-Hellenistische filosofie gestoeld. De Paulus visies waren tijdelijk uit het zicht verdwenen. Dit zou tot de snelle groei van de Kerk van Rome zo blijven. Dan werd de Paulus school weer naar voren gebracht. Maar tot dan was het christendom een mix en mozaïek van vele, ongestructureerde visies.

Trefwoorden: