Wat was er vóór de godsdienst? (deel 2)

Deel 2. Een andere benadering

 

Alles is afgeleid van een origineel en verder doorontwikkeld.

( Ron Parlato in Uncle Guido’s Facts)

 

Inleiding.

Wat wij gewoonlijk godsdienst noemen, omvat eigenlijk een grote variëteit van uiteenlopende fenomenen, die ontstaan zijn uit verschillende omstandigheden en die verschillende ontwikkelingen hebben gehad.

Wat dan, is de logische volgende vraag, is de essentie van godsdienst ? Het antwoord op deze vraag is weerom veelvoudig, meervormig en complex. Hoewel de meeste godsdiensten die we vandaag kennen, een aantal gemeenschappelijke kenmerken hebben, zijn ze duidelijk verschillend. Sommige facetten van het fenomeen roepen méér vragen op. Is Wicca ( hekserij) of New Age een godsdienst ? Is evolutiebiologie een wetenschap of het geloof eraan een godsdienst ? Dit zijn inderdaad vreemde vragen. Is een godsdienst alleen maar godsdienst omdat wij die ooit wettelijk ( politiek dus) als dusdanig hebben erkend ? Hoe definieert men dan wèl godsdienst ?

Een antwoord is niet eenvoudig, omdat in de allereerste plaats het fenomeen, of onderwerp, nooit grondig is bestudeerd, en dit om velerlei redenen.

 

Poging tot definitie.

 

Laten we dus een eerste en uiteraard voorlopige definitie proberen. Godsdiensten zijn sociale sistemen waarvan de deelnemers een geloof bekennen in één of meerdere bovennatuurlijke agenten of actoren wiens goedkering men zoekt te bekomen en wiens gunsten men probeert te verkrijgen.

Volgens deze definitie is een fanatieke fanclub van Elvis Presley bijvoorbeeld, geen godsdienst om overduidelijke redenen. Maar als de fans beginnen geloven dat Elvis onsterfelijk is en goddelijk, dan is dit inderdaad de start van een mogelijke nieuwe godsdienst.

Belachelijk ? Alle drie de Abraham godsdiensten zijn aldus ontstaan. Lees zelf maar eens de geschriften, alle geschriften en niet alleen de door de eeuwen heen gecensureerde versies en bekijk vooral hun geschiedenis.

We hebben het woord god tot nog toe veelvuldig gebruikt in zijn materiële betekenis, zoals die de geschiedenis van de mens heeft bevolkt als regengod, oorlogsgod, schepper god, voor alles dienende god ( zoals de Abraham god van het monotheïsme). Deze goden bestaan in het hoofd van de mensen.

Maar er is misschien een echte god. Deze die zich manifesteert in onze morele orde, en vooral in de morele verbeelding van het mensdom over al deze eeuwen, in de verdere uitbreiding van deze morele orde, in haar “zoektocht” naar een morele waarheid. Deze voortgang en zoektocht zou men een “hoger doel” kunnen noemen.

 

Cui bono ?

De eerste vraag die men zich steeds stelt bij een fenomeen is: wat is het nut ervan, wie heeft er baat bij en op wat is het gebaseerd ?

Het vermoeden, aangezien er geen materiële bronnen bestaan, is dat de eerste religieuze vormen, reeds aanwezig bij de hominiden ( proto-mensen) een antwoord waren op angst, pure existentiële angst. In de voor hen onzekere omgeving met de voor hen onbegrijpelijke fenomenen bracht religie een gevoel van controle. Deze angst heeft zeer zeker gedragsmodellen helpen ontwikkelen bij onze verre voorouders.

In de ontwikkeling van proto-mens naar moderne mens stelden ze zich vragen over zichzelf en hun omgeving:

  • Wat controleert de seizoencycli, en wat beheerst de beweging van zon, maan en sterren ? Wie beslist over de voortgang van de seizoenen ?
  • Wie regelt overstromingen, regen, droogte en stormen ?
  • Wie beslist over vruchtbaarheid van de stam, de dieren en de gewassen ?
  • Welke moraliteit dient het best de stabiliteit van de stam ?
  • En zeer zeker ook: wat gebeurt er met een mens na zijn dood ?

In deze pre-wetenschappelijke periode hadden mensen niet de kennis om deze vragen te beantwoorden. Maar er was wel een grote nood aan één of ander antwoord, zelfs al was dit uiteraard alleen maar gebaseerd op vermoedens. Sommigen begonnen dus antwoorden te formuleren. Godsdienst ontstond langzamerhand toen de vertellers de eerste mythes bedachten die cosmologische en morele ideeën samen brachten in een coherent verhaal van goden en geesten. Deze verhalen mengden feiten en fictie in een aanvaardbaar en aannemelijk geheel, waardoor fictie in feit veranderde.                

Dit leidde tot:

  • Het eerste geloofssysteem;
  • De eerste priesterklasse;
  • Een eerste set rituelen om de goden welwillend te stemmen;
  • Een aantal gedragslijnen voor de leden van de stam;
  • Een aantal morele regels om het onderliggende gedrag van de stam onder controle te houden.

Uit dit alles werd een orale traditie gevormd die systematisch werd doorgegeven aan alle leden van de stam en aan elke nieuwe generatie.

De eerste min of meer georganiseerde vormen van religie schijnen alle te zijn gebaseerd op vruchtbaarheid ( vrij vertaald: voortbestaan en overleven). Een soort moeder-aarde godin stond centraal. Langzaam werden mannelijke goden toegevoegd; hen werd méér en méér belang toegekend door de priesters.

De verdere ontwikkeling van de verschillende opeenvolgende vormen hebben we in deel 1 beschreven. Over de primaire basis van het leven bij de eerste individuen, bij de eerste groepen en stammen zijn de wetenschappers het grotendeels eens: angst. Eerste en voornaamste regel voor een godsdienst was dus een gevoel van veiligheid geven aan de volgelingen. Zoals John Shelby Spong, bisschop van de Amerikaanse Episcopale Kerk het stelde: Religie is eerst en vooral over veiligheid en niet over de zoektocht naar waarheid. Dikwijls, als we denken god te aanbidden, stellen we alleen onze eigen fragiele ego’s gerust.

Primaire angst in een vijandige en onbekende wereld en het begrip dat men sterfelijk is, bepaalt het essentiële gedrag ingegeven door overlevingsdrang en het voortbestaan van de eigen groep.

Een ander aspect van godsdienst is sociale cohesie die stammen verenigde en tezamen hield. Dit werd nog belangrijker toen de gemeenschappen groeiden na de periode van de kleine groepen en stammen jagers/verzamelaars waar de band door verwantschap bepalend was geweest. Nog een ander aspect is het creëren van hoop en vertrouwen en solidariteit in periodes van tegenspoed. In deze gevallen is opnieuw overlevingsdrang de onderliggende reden.

Dit is één visie: de evolutionaire oorsprong van godsdienst.

Daarbij wordt ook gesteld dat godsdienst in haar ontwikkeling het moreel gedrag van de mensen en de groep heeft ingeleid, waarbij het vingertje van god en de dreiging voor de straf, een belangrijke regulator is geweest.

Dit is echter een hoogst bedenkelijke toeëigening door de kerken. Als we het brutale geweld van de Inquisitie tegenover het humanisme van Martin Luther King plaatsen of godsdienstige fanatici tegenover het werk van Oxfam bijvoorbeeld, kan men moeilijk aannemen dat religie de reden is voor gerechtvaardigde en gemotiveerde morele keuzes, maar dat het eerder de context is.

Een recent onderzoek door Ilkka Pyysiäinen van de Universiteit Helsinki en van Marc Hauser van Harvard University tonen aan dat mensen geconfronteerd met ongewone of ongemakkelijke morele dilemma’s in hun benadering geen verschillen tonen naar gelang hun religieuze achtergrond. De tests gingen over duizenden mensen met de meest uiteenlopende achtergrond. Zij concluderen dan ook dat morele intuïties onafhankelijk van religieuze achtergronden werken, maar waarbij godsdienst inderdaad wèl een bepaalde invloed kan hebben in een beperkt aantal heel specifieke gevallen.

Deze bevinding vertelt ook iets over het ontstaan van de godsdiensten. Een aantal wetenschappers stelden eerder dat een evolutionaire aanpassing de samenwerking tussen individuen zonder precieze relatie bevorderde met in de achtergrond de notie “ let op, god kijkt toe”. Maar een ander aantal wetenschappers stellen dat godsdienstig gedrag niet specifiek is aan de menselijke evolutie, maar eerder als een bijproduct is ontstaan van andere cognitieve functies en capaciteiten. Daarbij wordt gesteld dat godsdienst zich onderliggende psychologische redenen heeft toegemeten, die hebben geleid tot het geloof in zielen, het spirituele en leven na de dood. Beide groepen onderzoekers stellen dat de mensen zelf morele ideeën rond hun gedragsnormen ontwikkelden voordat ze werden gecodeerd in religieuze systemen. Zij spreken dan ook van een natuurlijke “morele grammatica” die ons leidt. Deze stelling gaat wel in tegen de stelling dat godsdienst een moreel bewustzijn inhoudt. Maar, zoals we allen weten, zijn religieuze mensen niet persé moreler dan bijvoorbeeld atheïsten.

 

Moraliteit versus godsdienst.

Alle religies hebben steeds de stelling aangehangen dat moraal is ontstaan uit de godsdienst. De mensen hebben de regels en wetten van een godsdienst nodig waarbij god eerst komt en vervolgens de wet naar de mensen brengt. Pas dan wordt de mensheid en de individuele mens goed of op zijn minst beter.

Maar voor deze fabel bestaat geen valabel bewijsmateriaal. De fabel zelf is eigenlijk een vrij recente creatie onder velerlei vormen over de gehele wereld verspreid. Vele godsdiensten spreken over bovennatuurlijke actoren ( =agents) die geobsedeerd zijn in correct menselijk gedrag.

Wij mensen zijn een uiterst sociaal ras, die sociale structuren zoals monogamie, familie, clan en stam gebruiken. Onze voorouders gebruikten deze of analoge structuren reeds 500 000 jaar geleden. Hun basis sociale rollen, verantwoordelijkheden en maatschappelijke regels waren vrij gelijkend aan de onze. Hoe is dit te verklaren ? Antropologen hebben reeds lang geleden vastgesteld dat alle maatschappijen gelijkaardige basis regels van moreel gedrag hebben. Noteer hier eveneens dat bepaalde gedragsregels reeds bij primaten te vinden zijn.

Marc Hauser, professor evolutiebiologie aan Harvard University heeft onlangs een studie gepubliceerd waarbij hij stelt dat de morele intuïties van mensen nauwelijks verschillend zijn ongeacht hun verschillende godsdiensten over de ganse wereld ( zie hoger).

Vanuit een evolutie perspectief betekent dit dat de menselijke moraal zeer oud is en ouder dan enige godsdienst. Bovendien blijkt de basismoraal bestand te zijn tegen religieuze beïnvloeding. Mensen verwerpen gemakkelijk religieuze wetten als die in conflict zijn met hun basis morele intuïties. Het zijn eerder de godsdiensten die de moraliteit bevestigen en ondersteunen, omdat deze essentieel onze vormen van sociale samenwerking versterken.

Al deze reeds bestaande morele regels werden door de godsdiensten geabsorbeerd en opgenomen in de eigen morele regels.

Hauser concludeert: godsdienst kan niet de ultieme bron van onderlinge samenwerking zijn. Samenwerking is slechts mogelijk door mentale mechanismen die niet specifiek aan godsdiensten zijn. Morele beoordeling is één mechanisme dat onafhankelijk van iemands religieuze achtergrond functioneert. Echter, hoewel godsdienst niet oorspronkelijk als een biologische aanpassing is ontstaan, kan ze wel een stabiliserende rol spelen bij de samenwerking tussen groepen.

Moreel gedrag is derhalve grotendeels onafhankelijk van godsdienst, terwijl godsdienst wèl afhankelijk is van menselijke moraal.

Tussen haakjes, als we het vandaag hebben over moraliteit, denken we in de eerste plaats aan moreel, dus positief gedrag. Maar onze huidige moraliteit, onze regels om de groep in stand te houden of verder te ontwikkelen was niet steeds zo positief. In Numeri 5 van het Oude Testament werd bijvoorbeeld abortus toegelaten. Maar, let wel, alleen als de man zijn vrouw van overspel verdacht, en niet andersom !

Oog om oog en tand om tand is eveneens een overblijfsel uit zeer oude stamtradities, die door de godsdiensten werd bekrachtigd. Mensen- en dierenoffers trouwens ook.

Een directe conclusie is dat religie een geëvolueerd sociaal gedrag is eerder dan een goddelijke openbaring. Maar tegelijk veronderstelt het dat religiositeit een fundamenteel aspect is van de menselijke psychologie. Feit is zeker dat niet religieuze minderheden in een religieuze omgeving veel van de morele regels van de meerderheid hebben overgenomen, maar niet altijd goedschiks. Denk hierbij aan de loodzware invloed van het christendom op de Westerse cultuur.

Het thema is zeker belangrijk genoeg om verder uit te diepen en dat is wat vele wetenschappers momenteel doen. Maar, de hogervermelde studie toont aan dat noch cultuur, noch godsdienst onze morele beoordelingen in belangrijke mate bepalen. Het is trouwens duidelijk dat de morele doctrines van de religies een grote onstandvastigheid vertonen. Denken we maar aan de houding tegenover ontrouw, scheiding, in vitro bevruchting, crematie, enz…Het is juist dat bijna alle religies een heel set gelijkaardige basiscodes hebben rond leugen, diefstal en moord, maar dan zijn er wel een reeks aangepaste visies ten opzichte van de bevoordeelden. Bovendien hechten veel gelovigen meer belang aan de religieuze symboliek en aan de mystieke facetten van het geloof dan aan de morele regels.

Er is dus, zoals reeds hoger aangehaald, een tweede veel gedeelde visie onder de wetenschappers over het ontstaan van religie en religiositeit. Hierin worden deze gezien als een bijproduct van de evolutionaire ontwikkeling van de hersenen en hun functie bij de mensen. Dit volgt in deel 3 van deze reeks.